Klas 2: Present simple & voegwoorden

Vandaag:
- Huiswerk checken: 1.5 opdracht 2, 3, 4
- Present Simple oefenen
- Words oefenen
- Voegwoorden
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag:
- Huiswerk checken: 1.5 opdracht 2, 3, 4
- Present Simple oefenen
- Words oefenen
- Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

The Present Simple
Present Simple

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer?
 Je gebruikt de present simple als je praat over gewoontes (dingen die regelmatig, altijd of nooit gebeuren) of als je praat over dingen die gewoon zo zijn, feiten dus. 

Signaalwoorden: Always, never, usually, sometimes, every day, every year...

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Simple? 
I work
Do I work?
I don't work
You work
Do you work?
You don't work
He/She/It works
Does he/she/it work?
He/She/It doesn't work
We work
Do we work?
We don't work
You work
Do you work?
You don't work
They work
Do they work?
They don't work
Hoe maak je de Present Simple?
Onderwerp + werkwoord
Do/does + onderwerp + werkw.
Onderwerp + don't/doesn't + werkw.

Slide 4 - Tekstslide

To have (hebben) - Onregelmatig!
+
-
?
I
have
have not 
do ..... have  
You
have
have not 
do ..... have
He/she/it
has
hasn't 
does .... has 
We
have
have 
do ..... have
You
have
have 
do ...... have
They
have 
have 
do ...... have

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
You always ______ in class.
A
draw
B
draws

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Lilly _______ to run.
A
don't like
B
doesn't like

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
_______ the dog listen to you?
A
do
B
does

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Mum and dad ______ married.
A
is
B
are

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Faiza _______ very cheerful today.
A
isn't
B
aren't

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
________ you engaged now?
A
is
B
are

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
I _______ got a new relationship.
A
have
B
has

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Jonathan and his friend _______ got any money.
A
haven't
B
hasn't

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
_____ you have three dogs?
A
does
B
do

Slide 14 - Quizvraag

Maak de juiste vorm:
They _______ in the back of the car. (to be, not)

Slide 15 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
She ..... English. (to teach)

Slide 16 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
She ..... her boyfriend. (to kiss)

Slide 17 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
He _______ in the park. (to walk)

Slide 18 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
We _____ got four TVs at home. (to have)

Slide 19 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
My uncle ________ every weekend. (to hike)

Slide 20 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
_______ you at the supermarket? (to be)

Slide 21 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
______ your phone ______ the latest update? (to have)

Slide 22 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
They _______ a lot of books. (to read, not)

Slide 23 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
______ you _____ to school every morning? (to walk)

Slide 24 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
I _______ on holiday in France. (to be)

Slide 25 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
Elisa _______ time for her homework. (to have, not)

Slide 26 - Open vraag

Vocabulary
Vocabulary

Slide 27 - Tekstslide

Link de juiste vertalingen aan de juiste woorden.
separate
share
care about
argue
break up with
each other
husband
engaged
geven om
verloofd
elkaar
man
ruziemaken
delen
uit elkaar gaan
het uitmaken met

Slide 28 - Sleepvraag

Link de juiste vertalingen aan de juiste woorden.
loyal
polite
honest
tidy
to erupt
remote
border
steep
netjes
afgelegen
uitbarsten
beleefd
trouw
steil
grens
eerlijk

Slide 29 - Sleepvraag

Wat zijn voegwoorden?
Voegwoorden zijn woorden die je gebruikt om van twee zinnen één zin te maken.
but = "maar"
or = "of"
and = "en"

Slide 30 - Tekstslide

Welk voegwoord hoort hier?
I am a fan of Manchester United ______ Ed Sheeran
A
and
B
but
C
or

Slide 31 - Quizvraag

Welk voegwoord hoort hier?
My mum says I've got to clean my room, ______ I don't want to.
A
and
B
but
C
or

Slide 32 - Quizvraag

Welk voegwoord hoort hier?
I want to go to the cinema, ______ I don't have any money.
A
and
B
but
C
or

Slide 33 - Quizvraag

Welk voegwoord hoort hier?
My favourite colours are green ______ blue.
A
and
B
but
C
or

Slide 34 - Quizvraag

Welk voegwoord hoort hier?
My sister wants to go outside, _______ she's got a lot of homework to do.
A
and
B
but
C
or

Slide 35 - Quizvraag

Welk voegwoord hoort hier?
I'm wearing my blue skirt _______ my black jeans tonight.
A
and
B
but
C
or

Slide 36 - Quizvraag

Welk voegwoord hoort hier?
Are we going to watch the romantic movie ____ the action movie at 8 p.m.?
A
and
B
but
C
or

Slide 37 - Quizvraag

Klaar?
All Right online -> Versterk jezelf: Present Simple 
(werkwoorden: de tijden --> the present simple --> present simple van to be gebruiken en present simple gebruiken)

of....
woorden leren voor het SO van woensdag (unit 1, lesson 4 + 5)

Slide 38 - Tekstslide