9.1 en 9.2 2223

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
1. Wat is criminaliteit 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
1. Wat is criminaliteit 

Slide 1 - Tekstslide

Planning  

Intro
 Criminaliteit
Uitleg 
Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

criminaliteit

Slide 3 - Woordweb

aan het einde van de les kan jij uitleggen:

  • wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
  • het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
  • uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen

  • criminaliteit
  • asociaal 
  • strafbaar gedrag
  • overtredingen
  •  misdrijven
  • rechtsstaat
  • materiële schade
  • niet-materiële schade 

Slide 5 - Tekstslide

Asociaal of strafbaar?
  • Je gedraagt je asociaal als je geen rekening houdt met anderen.
  • We hebben het over strafbaar gedrag als je wetsregels overtreedt. 
  • Een delict is een strafbaar feit (dus als je de wet overtreed).

Slide 6 - Tekstslide

   Overtreding 


Minder ernstige strafbare feiten.
  • Wordt meestal met een boete afgedaan.
  • Bijvoorbeeld: door rood rijden, vissen zonder vispas, zwartrijden, wildplassen. 
  Misdrijf 

Ernstige strafbare feiten.
  • Altijd een officier van justitie bij betrokken.
  • Bijvoorbeeld: rijden onder invloed, mishandeling, drugshandel, diefstal, moord.

Slide 7 - Tekstslide

Misdrijf, overtreding of asociaal? Zonder licht fietsen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 8 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal:
Voordringen bij de kassa
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 9 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Een aansteker stelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 10 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Te hard rijden
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 11 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Te hard rijden met alcohol op.
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 12 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Iemand in elkaar slaan
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer ben je een crimineel?
Niet iedereen die een overtreding begaat is meteen een crimineel.  Meestal noem je iemand crimineel wanneer er sprake is van een misdrijf.

  • Criminaliteit = Alle misdrijven zoals die in de wet staan

Slide 14 - Tekstslide

Wetboeken
Wetboek van strafrecht: 
moord, mishandeling, inbraak, wildplassen en openbare orde en openbare dronkenschap.

Wegenverkeerswet: 
Alle wetten over het verkeer.

Opiumwet: 
Alle wetten over drugs

Slide 15 - Tekstslide

Afhankelijk van tijd en plaats


Wat wel of niet strafbaar is, verschilt per tijd en plaats

Een paar voorbeelden:
  • Plaats: Vuurwerkverbod op bepaalde plekken
  • Tijd: Wat is er gebeurd met de eerste hacker?
Het Wetboek van Strafrecht wordt daarom regelmatig aangepast aan nieuwe wensen.

Slide 16 - Tekstslide

Rechtsstaat
Een staat waarin recht wordt gesproken volgens wetten die van te voren zijn bepaald

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Rechtsstaat
Nederland is een rechtsstaat.  Een aantal belangrijke zaken zijn vastgelegd: Burgers én overheid moeten zich aan de wet houden en krijgen straf als ze dat niet doen.

  • Iemand kan alleen straf krijgen als hij iets doet wat strafbaar is volgens het wetboek van strafrecht = legaliteitsbeginsel
  • Burgers hebben grondrechten
  • Er is onafhankelijke rechtspraak > de machten zijn gescheiden
 
De politie mag daarom bijvoorbeeld niet zonder reden je huis doorzoeken. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Video

Slapeloze nachten
Criminaliteit veroorzaakt veel schade bij burgers. We onderscheiden twee soorten schade:
  • Materiële schade:  schade die je kunt berekenen in geld (een ingeslagen winkelruit bijvoorbeeld)
  • Niet-materiële schade: gevolgen die je niet in geld kunt uitdrukken (angst voor een nieuwe inbraak bijvoorbeeld)

Slide 22 - Tekstslide

Zelfstandig Werken

Slide 23 - Tekstslide

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
2. De oorzaken van criminaliteit

Slide 24 - Tekstslide

Planning  

Herhaling 9.1
Uitleg 9.2
Zelfstandig werken

Slide 25 - Tekstslide

Een rechtsstaat is een land waar:
A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de rechten van verdachten en gevangenen in wetten geregeld zijn.
C
de rechters de rechten van gevangenen en verdachten bepalen.
D
de politie zich niet aan de wet hoeft te houden.

Slide 26 - Quizvraag

Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.

Slide 27 - Quizvraag

Een voorbeeld van materiële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.

Slide 28 - Quizvraag

Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.

Slide 29 - Quizvraag

Een voorbeeld van materiële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.

Slide 30 - Quizvraag

9.1. Wat is criminaliteit?
Leerdoelen 9.1  Wat weet jij nog? 
  • uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
  • het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
  • uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
  • uitleggen wat een rechtsstaat is.
  • een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.

Slide 31 - Tekstslide

9. 2. Oorzaken van criminaliteit

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoelen bij 9.2: 
Je kan: 
  • uitleggen wat de risicofactoren voor crimineel gedrag zijn.
  • uitleggen welke maatschappelijke omstandigheden crimineel gedrag kunnen versterken.
  • Opvallende groepen binnen de criminaliteit opnoemen.
  • uitleggen waarom politiecijfers over criminaliteit niet altijd betrouwbaar zijn.

Slide 33 - Tekstslide

Begrippen bij 9.2: 
Je kan: 
  • risicofactoren
  • maatschappelijke omstandigheden 
  • Opvallende groepen 
  • Politiecijfers 

Slide 34 - Tekstslide

Risicofactoren
Er zijn verschillende factoren die ervoor zorgen dat iemand verhoogde kans heeft om crimineel gedrag te vertonen.
Risicofactoren > De omstandigheden die de kans op crimineel gedrag vergroten.

We bespreken in deze paragraaf 5 individuele risicofactoren en 2 maatschappelijke risicofactoren 

Slide 35 - Tekstslide

Individuele risicofactoren
Wanneer er sprake is van één of meer van de volgende factoren wordt de kans om crimineel gedrag te gaan vertonen vergroot: 
  • een slechte opvoeding.
  • groepsdruk van vrienden.
  • alcohol of drugs.
  • spijbelen of schooluitval.
  • biologische factoren zoals psychische stoornissen.



Slide 36 - Tekstslide

Maatschappelijke factoren
Naast persoonlijke kenmerken zijn er ook algemene (maatschappelijke) omstandigheden die crimineel gedrag beïnvloeden:
  • Er gelden minder strenge normen dan vroeger.
  • Er is minder sociale controle dan vroeger. Hierdoor is de pakkans kleiner geworden.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Welke maatschappelijk factoren speelt een rol bij cybercrime? Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Open vraag

Opvallende groepen
Bepaalde groepen in de samenleving komen vaker voor in de misdaadstatistieken, zoals:
  • Jongens en mannen 
  • Jongeren tussen de 15 en 25.
  • Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Slide 40 - Tekstslide

Criminaliteit naar leeftijdscategorie

Slide 41 - Tekstslide

Wat zeggen politiecijfers?
Politiecijfers geven een beeld van de criminaliteit in een land. Toch kun je deze cijfers niet helemaal vertrouwen:
  • Niet iedereen doet aangifte.
  • Politie geeft soms voorrang aan bepaalde zaken.

Slide 42 - Tekstslide

Aan de slag:
1 tm 10

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video