m2b 5-1-21

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning 
  • Komende weken (+/- 5 min.)
  • Toetsweek (+/- 10 min.)
  • Oefening werkwoordspelling (+/- 5 min.)
  • Herhaling theorie zinsontleding (+/- 5 min.)
  • Oefening grammatica zinsontleding (+/- 15 min.)

Slide 2 - Tekstslide

Communicatie
Online lessen in Teams 
(Uitnodiging voor herinnering in agenda in je mailbox) 

Huiswerk voor lessen staat in Magister! 

Vragen na de les? Stuur een chatbericht via Teams of een mailtje.

Slide 3 - Tekstslide

Toetsweek
De toetsweek is een week verplaatst. Deze start op maandag 25-01.

Vrijdag 29-01-2021  
09.30-10.30 (B304)
Toets V2 Nederlands
(Grammatica en spelling)

Slide 4 - Tekstslide

Quiz werkwoordspelling

persoonsvorm

infinitief

voltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 6 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
B
Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Houdt je van pizza?
B
Houd je van pizza?

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 13 - Quizvraag

Welk werkwoord is de pv in de zin?;
We worden allemaal voor de gek gehouden.
A
worden
B
gehouden

Slide 14 - Quizvraag

Welk werkwoord is de pv in de zin?
Bas heeft geprobeerd een bank te beroven.
A
heeft
B
geprobeerd
C
beroven

Slide 15 - Quizvraag

Welk werkwoord is de persoonsvorm in de zin?; Hij beantwoordt de vragen overtuigend.
A
beantwoordt
B
vragen
C
overtuigend

Slide 16 - Quizvraag

Welk werkwoord is de pv in de zin?

Zij willen later piloot worden.
A
willen
B
worden

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf de zin over en zet de zinsdeelstrepen:
Onze nieuwe buren hebben voor hun poort een vuilnisemmer neergezet.

Slide 19 - Open vraag

Sleep de onderdelen naar het juiste zinsdeel!
Onze nieuwe buren hebben voor hun poort een vuilnisemmer neergezet.
Hebben
hebben neergezet
Onze nieuwe buren
Een vuilnisemmer
X
voor hun poort
PV:
WWG: 
OW: 
LV: 
MV: 
BWB: 

Slide 20 - Sleepvraag

Schrijf de zin over en zet de zinsdeelstrepen:
De kok heeft voor zijn gasten een heerlijk stuk vlees gebraden..

Slide 21 - Open vraag

Sleep de onderdelen naar het juiste zinsdeel!
De kok heeft voor zijn gasten een heerlijk stuk vlees gebraden.
Heeft
heeft gebraden
De kok
Een heerlijk stuk vlees
Voor zijn gasten
X
PV:
WWG: 
OW: 
LV: 
MV: 
BWB: 

Slide 22 - Sleepvraag


Welke vraag past bij het onderstreepte zinsdeel in de zin?
Willen jullie straks buiten wachten?

straks
A
Wat gebeurt er?
B
Waar?
C
Wanneer
D
Hoe?

Slide 23 - Quizvraag


Welke vraag past bij het onderstreepte zinsdeel in de zin?
Wij hebben ons zojuist in de kleedkamer verkleed.

in de kleedkamer
A
Wat gebeurt er?
B
Waar?
C
Wanneer
D
Hoe?

Slide 24 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte zinsdeel:
In onze straat / bezorgt / de buurjongen / de krant.
de buurjongen
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte zinsdeel:
Wie / heeft / mij / deze mail / zojuist / gestuurd?
deze mail
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte zinsdeel:
Morgen /willen / mijn grootouders / ons / bezoeken.
mijn grootouders
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte zinsdeel:
De nieuwste spelcomputer / koopt /Armand / van zijn verjaardagsgeld.
koopt
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte zinsdeel:
Ik / krijg / mijn huiswerk / op tijd / af.
mijn huiswerk
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quizvraag

Huiswerk 
  • Planning maken voor toets NL toetsweek
  • Leren voor de toetsweek
  • Extra oefenen grammatica/spelling
    Digitale leeromgeving: bijspijkeren/opstromen
    www.cambiumned.nl 

Slide 30 - Tekstslide