Spelling hoofdletters, aanhalingstekens, apostrof

Nederlands
Spelling 
Jaar 1 Sportmarketing
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Spelling 
Jaar 1 Sportmarketing

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Hoofdletters
Aanhalingstekens
Apostrof en accenttekens

Slide 3 - Tekstslide

HOOFDLETTERS

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters
in een zin
Een zin begint met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik kom naar je toe.


Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 7 - Tekstslide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt

Slide 9 - Tekstslide

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 14 - Quizvraag



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 15 - Tekstslide

Aanhalingsteken (')
Een aanhalingsteken wordt gebruikt bij een citaat, om een woord op te laten vallen of als je sarcastisch of cynisch bent.

- Maher vroeg: 'Heb je al gekookt?'
- Een hond met korte poten wordt een 'corgi' genoemd. 
- Jij hebt echt een 'leuke' broek aan.

Slide 16 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
1. Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt. Dit noem je ook wel een citaat. Je gebruikt aanhalingstekens.
Jasmijn zei: 'Ik ga vanmiddag mijn wiskunde leren.'

2. Indirecte rede: je omschrijft wat iemand zegt en werkt niet met aanhalingstekens.
Jasmijn zei dat ze vanmiddag haar wiskunde gaat leren. 

Slide 17 - Tekstslide

Staan de aanhalingstekens goed?

'Dat vind ik stom', zei Marie.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Aanhalingstekens, of niet?
Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 19 - Quizvraag

De indirecte rede schrijf je met aanhalingstekens.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Apostrof '
Je gebruikt een apostrof bij afkortingen:
slb'er, boa's 

Slide 21 - Tekstslide

Tekens bij woorden
  • Apostrof '
  • Tremä
  • Accènt
  • Weglatings- 

Slide 22 - Tekstslide

De hoofdstad van Noord-Brabant is
s Hertogenbosch
A
goed
B
met apostrof
C
met streepje
D
met apostrof en streepje

Slide 23 - Quizvraag

drieendertig
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 24 - Quizvraag

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer mag je dubbele aanhalingstekens gebruiken?
A
Als je de woorden die iemand gezegd heeft letterlijk wilt citeren.
B
Als je de nadruk wilt leggen op één bepaald woord.
C
Als je het tegenovergestelde bedoelt van wat je opschrijft.
D
Als je een woord extra wilt laten opvallen.

Slide 26 - Quizvraag

Aan de slag
Hoofdletters
Aanhalingstekens
Apostrof en accenttekens

Slide 27 - Tekstslide