G2 H3 Par. 3

Ruimte voor de industrie
Par. 3.3 
V. Kobus - 2023
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ruimte voor de industrie
Par. 3.3 
V. Kobus - 2023

Slide 1 - Tekstslide

Bij welke sector hoort de industrie?

Slide 2 - Tekstslide

Wat hoort NIET bij de secundaire sector?
A
Bouw (bijv. huizen, wegen)
B
Ambacht (bijv. bakker, smid, schilder)
C
Fabrieken (bijv. autofabriek)
D
Grondstoffenwinning (bijv. olie oppompen)

Slide 3 - Quizvraag

Van ambacht naar industrie 
industriële revolutie

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel procent werkt tegenwoordig in Nederland in de secundaire sector?
A
5%
B
20%
C
50%
D
75%

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Verenigd Koninkrijk
C
Verenigde Staten
D
Nederland

Slide 7 - Quizvraag

Uitvinding stoommachine rond 1750

Slide 8 - Tekstslide

Ontwikkeling industrie
  • Eerst textiel-, daarna
    ijzer- en staalfabrieken
  • Vraag naar producten steeg
    met toename van de welvaart

Slide 9 - Tekstslide

Ontwikkeling industrie
  • Zware industrie: verwerking
    van (zware) grondstoffen
    tot halffabricaten
  • Lichte industrie: verwerking
    van halffabricaten tot
    eindproducten

Slide 10 - Tekstslide

Wat hoort niet bij de lichte industrie?
A
Koekjesfabriek
B
Cementfabriek
C
Meubelfabriek
D
Autofabriek

Slide 11 - Quizvraag

Verspreiding industriële revolutie
1750: uitvinding stoommachine in Engeland
    - snelle ontwikkeling van de industrie
Vanaf 1800: rest van Europese centrumlanden

 Vanaf 1850: Nederland  
-->  relatief laat  
-->  meer handelsland

Slide 12 - Tekstslide

In welk jaar was het percentage secundaire sector in Nederland het hoogst?
A
1750
B
1850
C
1920
D
1960

Slide 13 - Quizvraag

Het percentage van de secundaire sector daalde na 1960 door mechanisering en automatisering
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Het percentage van de secundaire sector
daalde na 1960 door
verplaatsing van fabrieken naar lage lonen landen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Waarom vestigt een fabriek zich op een bepaalde plaats? Bijv. in een stad?
V. Kobus - 2023

Slide 16 - Open vraag

Waarom daar? Vestigingsfactoren!
  • grondstoffen
  • infrastructuur
  • ruimte
  • voldoende geschikt personeel > vraag naar en aanbod van werk op de arbeidsmarkt  moeten op elkaar aansluiten
  • afzetmarkt
  • aanwezigheid van andere instellingen en bedrijven

V. Kobus - 2023

Slide 17 - Tekstslide

Wat is infrastructuur?
V. Kobus - 2023

Slide 18 - Tekstslide

Infrastructuur:
alle voorzieningen die 
aangelegd zijn om het 
vervoer mogelijk 
te maken
V. Kobus - 2023

Slide 19 - Tekstslide

Wat hoort NIET bij infrastructuur?
A
Havens
B
Riolering
C
Zendmasten
D
Treinen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de afzetmarkt van een bedrijf?
A
Waar je de spullen verkoopt
B
Een markt waar je bedonderd wordt
C
Een bedrijf dat zich snel ontwikkelt
D
Een digitale markt

Slide 21 - Quizvraag

Fabrieken worden verplaatst
  • Vroeger fabrieken bij
    woonwijken voor de arbeiders
    dicht bij centrum
  • Later meer aan de rand
    van de stad, nu
    industrieterreinen
    buiten de stad.



V. Kobus - 2023

Slide 22 - Tekstslide

Fabrieken worden verplaatst
Veel productie is verplaatst naar lagelonenlanden > industriële multinationals >  vestigingen in verschillende landen

Vestiging soms in "Speciale Economische Zones"
    - in landen in de (semi)periferie
    - gunstige voorwaarden voor buitenlandse bedrijven

V. Kobus - 2023

Slide 23 - Tekstslide

Lage lonen zijn ook niet alles
Centrum: minder werkgelegenheid in de industrie
Periferie: meer werkgelegenheid in de industrie

Maar ook:
- Robotisering: steeds meer werk wordt gedaan door robots
- Bedrijven blijven in centrumlanden vanwege de aanwezige kennis

V. Kobus - 2023

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Het percentage in de V.S. van de industrie is vrij laag, in buurland Mexico best hoog. Verklaring?

Slide 26 - Open vraag

Aan de slag!

Bestudeer par. 3.3
Maken opdrachten (alles) 


Slide 27 - Tekstslide