Tips Economie-examen

Tips Economie-examen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tips Economie-examen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Tips voor het maken van een economie-examen

  • Welke soort vragen kun je verwachten?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Het examen economie duurt:
A
2 uur
B
2,5 uur
C
3 uur
D
3,5 uur

Slide 4 - Quizvraag

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een woordenboek Nederlands

Slide 5 - Quizvraag

Met potlood schrijven is toegestaan bij je economie examen
A
ja natuurlijk mag dat
B
Nee, dat mag niet m.u.v. het tekenen van grafieken met potlood
C
Nee, dat mag niet in verband met fraudegevoeligeheid

Slide 6 - Quizvraag

De vragen van je examen mag je alleen in de voorgeschreven volgorde maken
A
Ja, je moet beginnen met vraag 1, daarna vraag 2, vraag 3 enz.
B
Ja, anders word je op je cijfer gekort
C
Nee, dat hoeft niet, de docent zoekt het wel uit
D
Nee, dat hoeft niet, als je de vragen maar duidelijk aangeeft

Slide 7 - Quizvraag

Welke rekenmachine neem je mee naar je examen?
A
Een ouderwetse rekenmachine zonder toeters en bellen
B
Een ouderwetse rekenmachine met reservebatterijen
C
een grafische rekenmachine met een leeg geheugen
D
Een mobieltje met een goedgekeurde rekenmachine app

Slide 8 - Quizvraag

Voorbereiden examen
  • Je moet alle hoofdstukken uit je boek kennen. 
  • De beste manier om je voor te bereiden op het examen is het maken van de oude examens. 
  • Veel van de onderwerpen die eerder in een centraal examen zijn gevraagd komen, terug.

Slide 9 - Tekstslide

Waar je op moet letten bij het maken van een examen

  • Meerkeuzevraag

  • Openvraag

  • Rekenvraag

Slide 10 - Tekstslide

Meerkeuzevraag
  • De vraag wordt goed gerekend wanneer je de juiste letter in HOOFDLETTER hebt opgeschreven.
  • Heb je het goeie antwoord gegeven op de meerkeuze vraag met een kleine letter, dan is je antwoord nog steeds fout!
  • Heb je 2 antwoorden gegeven (bij een meerkeuzevraag), terwijl er maar 1 antwoord goed is dan word de vraag fout gerekend!



Slide 11 - Tekstslide

Het handelsverdrag is goed nieuws voor Europese kaasproducenten en exporteurs van kaas. Zij verwachten nu veel meer kaas aan Canada te kunnen verkopen. Toch is er nog sprake van protectionisme. Van welke protectionistische maatregel door Canada is sprake? (1p)
A. van een contingent
B. van een ingestelde ruilvoet
C. van een uitvoerverbod
D. van vrijhandel

Goede antwoord is A

Wanneer de kandidaat antwoord A geeft reken je vraag goed en schrijf je het aantal te geven punten voor je gegeven antwoord op. (In dit geval 1p) JE REKENT DE VRAAG ALLEEN GOED ALS ANTWOORD A IN HOOFDLETTER IS GEGEVEN

Slide 12 - Tekstslide

Openvraag
  • Wanneer je een vraag helemaal juist beantwoord krijg je alle punten
  • Als je een vraag gedeeltelijk goed hebt krijg je gedeeltelijk de punten
  • Wanneer je maar één antwoord hoeft te geven op de vraag wordt alleen het antwoord wat als eerste is gegeven goed gerekend.
  • Geef je dus meerdere antwoorden dan kijk je alleen naar het eerste antwoord. De rest wordt niet meegeteld
  • Dit geld ook voor vragen met meerdere antwoorden
  • Wanneer je bij een vraag het juiste antwoord geeft, maar geen uitleg of berekening geeft, wordt de vraag fout gerekend en krijg je 0 punten.

Slide 13 - Tekstslide

Leidt de verplaatsing van Nederlandse bedrijven naar China tot conjuncturele of structurele werkloosheid in Nederland? Maak een keuze en verklaar je antwoord.
Antwoord:
structurele werkloosheid

Het antwoord is inderdaad structurele werkloosheid, maar wordt toch fout gerekend, want de juiste verklaring mist.


Slide 14 - Tekstslide

Rekenvraag
  • Als je bij elke rekenvraag met euro’s het euro teken vergeet op te schrijven, verlies je bij elke vraag 1 punt.
  • Houdt bij een rekenvraag ALTIJD rekening met Afronden:
  • Rond een antwoord in euro’s altijd met 2 cijfers achter de komma af
  • Dus als je antwoord 10 euro is schrijf je dit op als €10,00
  • Rond een antwoord in procenten altijd af met 1 cijfers achter de komma
  • Dus als je antwoord 1,45 procent is schrijf je dit op als 1,5%
  • Heb je een antwoord verkeerd afgerond, dan wordt het antwoord fout gerekend en is de vraag dus fout beantwoord!
  • Schrijf altijd de hele berekening op! VERGEET DIT NIET, DIT IS ECHT SUPER BELANGRIJK!

Slide 15 - Tekstslide

Nou dit verhaal ben ik nu alweer vergeten! WAT NU!!!!
  •  Je kunt de volgende video bekijken:
  • https://www.youtube.com/watch?v=mX2Yuqr8uuc
  • Hierin word uitgelegd hoe je een examen nakijkt en er word duidelijk benoemd waar je op moet letten bij het maken van een examen
  • Dit filmpje kun je ook bekijken, als je niet weet hoe je een oud-examen moet nakijken. Dit is wel handig om te doen, zodat je het goed nakijkt en een goed zelfbeeld krijgt

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Laatste tips
  • Geld ALTIJD afronden op 2 decimalen
  • Procenten afronden op 1 decimaal
  • LEES de vraag goed
  • Heb je antwoord gegeven op de vraag?
  • Oefenen, oefenen, oefenen, én nakijken 
  • Begrippen en samenvatting goed leren

Slide 18 - Tekstslide

  • Theorie:
  1. Woordjes leren / voorbeelden bedenken / ezelsbrug
  2. Samenvatting maken
  3. Opgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Berekeningen 
  1. Formules leren en begrijpen
  2. Rekenopgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Oude examens maken
  1. Antwoorden controleren
  2. Aan de slag met moeilijke onderdelen

Slide 19 - Tekstslide

Het examen maken:
  • Gebruik je kladpapier:
  1. Zet getallen op een rij
  2. Schrijf ook de woorden erbij
  3. Bij open vragen: schrijf de definitie even op
  • Let op de eenheden (€, %, aantallen, $, miljoen, x1000, enz.)
  • Controleer je antwoorden
  1. Heb ik de vraag echt beantwoord?
  2. Is het logisch?
  3. Reken % weer terug

Slide 20 - Tekstslide

examen economie (correctie)
  • Per vraag krijgen je 0, 1 of 2 punten
  • Eén antwoord gevraagd? Alleen jouw eerste antwoord wordt gelezen
  • Géén berekening? Dan géén punten
  • Wordt er een antwoord met verklaring gevraagd? Zonder verklaring géén punten
  • Geef je bij meerkeuze teveel antwoorden? Géén punten
  • Als jij bij meerdere vragen dezelfde fout maakt, krijg je meerdere keren puntaftrek
  • Gebruik de economische betekenis van een woord

Slide 21 - Tekstslide

Examenvragen beantwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Doel van deze les
Aan het einde van de les:
- Heb je geoefend met het beantwoorden van examenvragen.

Slide 23 - Tekstslide

Strategie oefenen
2p 24 Tim en Tom zijn benieuwd hoe inflatie kan ontstaan. Zij vragen het aan hun vader. Hij legt uit dat inflatie verschillende  oorzaken kan hebben.
-->  Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Hoe beantwoord je een vraag:
Werkwoord + onderwerp vraag + voorwaarden
Noem + ontstaan inflatie + 2x


Slide 24 - Tekstslide

Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Wat betekent eigenlijk oorzaken?

Slide 25 - Open vraag

Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Noem + ontstaan inflatie + 2x

Slide 26 - Open vraag

Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee
de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je
hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de
inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”
--> Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de
spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden


Slide 27 - Tekstslide

--> Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 28 - Open vraag

Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee
de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je
hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de
inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”
-->Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de
spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

Slide 29 - Open vraag

Inzichtsvraag
2p 32 Een lager rentepercentage stimuleert de economie, maar kan ook leiden tot hogere inflatie.
--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 30 - Tekstslide

--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 31 - Open vraag

--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 32 - Open vraag

Algemeen - soorten vragen en examentaal

Slide 33 - Tekstslide


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet of vindt of niet vindt
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 34 - Quizvraag

Aarts bedrijf is gestart als een eenmanszaak. Aart vraagt Kyona om in te
stappen als partner van Aart in een besloten vennootschap (bv). Ze
bespreken de voors en tegens van deze rechtsvorm.
--> Noem een argument, anders dan een belastingvoordeel, om te kiezen
voor de rechtsvorm bv, in plaats van een eenmanszaak.

Slide 35 - Open vraag

Volgens Rashid zijn inkomensverschillen prima. Hij vindt dan ook dat “het
slecht zou zijn voor de Nederlandse economie als iedereen hetzelfde zou
verdienen”.
--> Noem een argument voor de uitspraak van Rashid.

Slide 36 - Open vraag

Algemeen wordt aangenomen dat producten met een hoog suikergehalte,
zoals chocolade, slecht zijn voor de gezondheid. Toblerone verdedigt zijn bedrijfsbeleid om kleinere repen te maken dan ook door te wijzen op een voordeel voor de samenleving.
--> Noem een voordeel van Toblerones bedrijfsbeleid voor de samenleving.

Slide 37 - Open vraag

Toelichting

Geef eens een toelichting.
A
een opmerking geven
B
voorbeelden geven
C
nadere uitleg geven
D
een vraag stellen

Slide 38 - Quizvraag

Veel jongeren zien rood staan bij een bank niet als lenen, maar met een
negatief saldo hebben ze wel een schuld, net als bij een persoonlijke
lening.
--> Noem een verschil tussen rood staan en een persoonlijke lening bij
een bank. Licht je antwoord toe.

Slide 39 - Open vraag

Geef een reden. Wat is een reden?
A
waardoor het komt
B
Wat je wilt
C
wat je mening is
D
wat voorbeelden zijn

Slide 40 - Quizvraag

Marjolein: “Ons rozenkweekbedrijf maakt winst. Dat komt voornamelijk
doordat we de productie voor een groot deel verplaatst hebben naar
Kenia in Afrika. De kostprijs is daardoor laag.”
--> Noem een reden voor de lage kostprijs van de rozenproductie in
Kenia.

Slide 41 - Open vraag

' Uitleggen' betekent
A
iets neerleggen
B
iets vertellen over het onderwerp
C
iets pakken
D
Iets uit elkaar halen

Slide 42 - Quizvraag

Tim en Tom horen hun ouders praten over de waardestijging van de
woning. Zij denken dat hun ouders daar blij mee zijn, maar vader merkt
op: “Aan die gestegen waarde hebben we nu niets.”
--> Leg de opmerking van vader uit

Slide 43 - Open vraag