Filmproject, les 2

Filmproject
Filmproject
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Filmproject
Filmproject

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Leerdoelen
Fictiebegrippen

Slide 2 - Tekstslide

Filmproject
Leerdoelen
Aan het einde van dit project:

- kun je verschillende fictiebegrippen uitleggen;
- kun je fictiebegrippen herkennen in een film;
- kun je wat je geleerd hebt, presenteren in een vlog, presentatie of podcast.

Slide 3 - Tekstslide

Fictiebegrippen

Slide 4 - Tekstslide

Verplichte begrippen
Tijd
Hoofdpersonen
Fictie 
Non-fictie
Chronologisch 
Niet-chronologisch
Realistische fictie
Niet-realistische fictie

Slide 5 - Tekstslide

Fictie en non-fictie

Slide 6 - Tekstslide

Fictie
een verhaal dat niet echt is, het is verzonnen.
Voorbeelden: een leesboek, een zelfverzonnen verhaal, een film.

Non-fictie
een verhaal dat echt gebeurd is, dat de werkelijkheid weergeeft.
Voorbeelden: krantenartikelen, het journaal, een documentaire.

Slide 7 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?

Slide 8 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?

Slide 9 - Tekstslide

Realistische en
niet-realistische fictie

Slide 10 - Tekstslide

Realistische fictie
Het is een verzonnen verhaal (fictie), maar het zou wel echt kunnen gebeuren; het is realistisch.
Bijvoorbeeld: 8e groepers huilen niet
Niet-realistische fictie
Het is een verzonnen verhaal (fictie) dat niet echt zou kunnen gebeuren; het is niet realistisch.
Bijvoorbeeld: Harry Potter

Slide 11 - Tekstslide

Welk fragment is realistisch en welk is niet-realistisch?

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdpersoon

Slide 13 - Tekstslide

De hoofdpersoon van een verhaal is degene die je het beste leert kennen. Je kunt je vaak goed inleven in hem/haar. Je weet wat hij/zij denkt en voelt, kent zijn/haar karaktereigenschappen en weet hoe hij/zij eruit ziet.

Slide 14 - Tekstslide

Tijd

Slide 15 - Tekstslide

In welke tijd speelt een verhaal zich af?
Soms worden jaartallen genoemd of tijdsperiodes, maar vaak moet je aanwijzingen uit het verhaal halen. 
Hoe praten mensen? Welke kleren dragen ze? Gebruiken ze bepaalde apparaten? Hoe ziet de omgeving eruit?

Slide 16 - Tekstslide

In welke twee tijdsperiodes speelt deze
film zich af? Waaraan zie je dat?

Slide 17 - Tekstslide

Chronologisch en niet-chronologisch

Slide 18 - Tekstslide

Een verhaal is chronologisch als de gebeurtenissen in dat verhaal verteld worden in de volgorde waarin ze plaatsvinden.

Een verhaal is niet-chronologisch als er soms ineens een sprong voor- of achteruit in de tijd wordt gemaakt (flashback of flashforward)

Slide 19 - Tekstslide

Chronologisch of niet-chronologisch?

Slide 20 - Tekstslide

We hebben de 5 verplichte begrippen behandeld.
Kies nog 5 andere begrippen. 
Kijk de film die je gekozen hebt en probeer alle begrippen uit te leggen met of toe te passen op de film.
En nu zelf!

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide