Hoofdgedachte: mening van de schrijver, meestal met daarbij zijn/haar belangrijkste argument.
Slide 3 - Tekstslide
Argumenten (p. 171)
Een argument is informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is. Een argument kan zowel een feit als een mening zijn.
Een feit overtuigt meer, want je kunt deze informatie controleren en het zijn dingen die bijvoorbeeld onderzocht zijn.
Slide 4 - Tekstslide
Planning
Nakijken huiswerk
3.3 Lezen uitleg deel 2
Werkmoment
Afsluiten van de les
Slide 5 - Tekstslide
Vraag 6 en 7 (p. 173)
Hoofdgedachte tekst 1: Multitasken
Leraren hoeven geen rekening te houden
met leerlingen die multitasken (r. 7),
want dit gaat ten koste van de kwaliteit (9r. 9).
Slide 6 - Tekstslide
Kritisch lezen (p. 174)
Doel: beoordelen of de inhoud van de tekst overtuigend is.
Hoe: door kritische vragen te stellen bij de argumenten.
Dus: is de schrijver deskundig, is de informatiebron betrouwbaar en is de informatie waar.
Slide 7 - Tekstslide
Leesstrategie: kritisch lezen p. 174
Feit als argument:
Is dit waar? Is dit echt zo gebeurd?
Hoe komt de schrijver aan die informatie? Onderzoek?
Mening als argument:
Vind ik dit overtuigend? Klopt het met wat ik zelf vind?
Klopt dit met wat ik heb meegemaakt? Hoe waarschijnlijk is dit?
waarschijnlijk, aannemelijk,
iets dat vermoedelijk zo is
Slide 8 - Tekstslide
Signaal- woorden
Slide 9 - Tekstslide
Oorzaak en gevolg (p. 175)
Slide 10 - Tekstslide
12 - 16
Slide 11 - Tekstslide
Tekstdoel en tekstsoort
Tekstdoel: wat wil de schrijver bereiken? Hij/zij wil je ....
informeren overtuigen activeren amuseren
Tekstsoort
Slide 12 - Tekstslide
Werkmoment
Maak van 3.3: 12 tot en met 16.
Tip vraag 12c: p. 231 voor vragen verkennend lezen.
Tip vraag 14a: let op de signaalwoorden (overzicht p. 232)
Tip vraag 15: Hij loopt naar school. Wie loopt naar school?