4M week 38 les drie

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to do today?
- Who is here?
- Previous lesson
- Homework check



Slide 2 - Tekstslide

Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F

Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
Study the stones of CH2 (stone 5 and 6)

Slide 4 - Tekstslide

What did we do the previous lesson?

Slide 5 - Tekstslide

Recap!
-> Stones CH2
-> Exercises stones

Slide 6 - Tekstslide

Grammar recap!

Slide 7 - Tekstslide

Grammar recap 1
Answer the following questions:

1. Vertaal 'negations'
2. Op welke twee manieren kunnen er negations worden gevormd?
3. Wat zijn de hulpwerkwoorden?

Slide 8 - Tekstslide

Grammar recap 2
Answer the following questions:

1. Vertaal 'questions'
2. Op welke twee manieren zijn de 'questions' te vormen?
3. Wat zijn 'negative questions'?
4. Hoe worden deze 'negative questions' gevormd?

Slide 9 - Tekstslide

Grammar recap 3
1. Explain the past simple
2. Explain the present perfect
3. Explain the past continuous 
4. How do I use the past simple and past continuous in one sentence?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Homework for today
"For today,

1. Do exercises 8, 9, 10 in chapter 2 (page 34)
2. Study stone 5 of CH2"

Slide 12 - Tekstslide

Pitfalls! Please go to page 29

Slide 13 - Tekstslide

Pitfalls
Pitfalls zijn valkuilen, oftewel: fouten die leerlingen vaak maken!

Dit zijn fouten die we vaak zien. Let goed op: onbewust maak je deze fouten snel!

Slide 14 - Tekstslide

'Too' and 'to'

What is the difference?

Slide 15 - Open vraag

Too and to
Too betekent 'te', als in te erg, te groot, te klein et cetera. Je zet too dan voor bijvoeglijke naamwoorden. Het bekent ook 'ook'. Het woord staat dan aan het einde van een zin.

To betekent 'naar', 'om te', 'aan', of 'te' (voor een werkwoord)

Let me give this t-shirt to you
I like that band too!

Slide 16 - Tekstslide

Than and then

What's the difference?

Slide 17 - Open vraag

Than and then
Than betekent 'dan', en wordt gebruikt in vergelijkingen

Then betekent 'toen', en geeft een tijd aan


My shirt is prettier than yours
And then, he scored the winning goal

Slide 18 - Tekstslide

Your and you're

What's the difference?

Slide 19 - Open vraag

Your and you're
Your is een bezittelijk voornaamwoord, en betekent 'jouw/jullie/uw'. 
You're is een afkorting van you are en betekent 'jij/u bent' of 'jullie zijn'

Where is your bag?
You're late.

Slide 20 - Tekstslide

Its and it's
Hetzelfde geldt voor its en it's.

Its geeft bezit aan en betekent 'van hem/haar/het'.
It's is een afkorting van it is en betekent 'het is'.

It's late, isn't it?
The cat is washing its paws

Slide 21 - Tekstslide

Their, they're and there

What's the difference?

Slide 22 - Open vraag

Their, there and they're
Their geeft een bezit aan, en betekent 'hun'.
There geeft een plaats aan, en betekent 'daar' of 'er' 
They're is een afkorting van they are en betekent 'zij zijn'

Their parents aren't very happy.
Have you ever been there?
They're my cousins

Slide 23 - Tekstslide

Last one!
Where, were and we're
What's the difference?

Slide 24 - Open vraag

Where, were, we're
Where betekent 'waar'.
Were is de verleden tijd van to be, en betekent 'was' of 'waren'.
We're is een afkorting van we are en betekent 'wij zijn'.

Where did you buy those sneakers?
They were very nice to me
We're not into sports 

Slide 25 - Tekstslide

The car is going too fast

Slide 26 - Open vraag

I would love to speak too her

Slide 27 - Open vraag

She walks to school every day

Slide 28 - Open vraag

Were not happy about that

Slide 29 - Open vraag

Your sister looks exactly like you!

Slide 30 - Open vraag

I like English more then German

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Get to work!
Do exercises 26 and 27 on page 47

Done?
Do exercise 23 and 24
Read
Study
timer
1:00

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Game time!

Slide 35 - Tekstslide

Homework
Do exercises 26 and 27 
on page 47

Slide 36 - Tekstslide