4.3 Kun je aan het werk?

H4 Werk aan de winkel!
Paragraaf 4.3 Kun je aan het werk?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4 Werk aan de winkel!
Paragraaf 4.3 Kun je aan het werk?

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de voordelen van werken als zelfstandige?
A
WIA en WW uitkering
B
Arbeidsovereenkomst, afgesproken loon, vakantiedagen
C
Meer vrijheid, bepalen eigen werk en werktijden
D
Werken via een uitzendbureau

Slide 3 - Quizvraag

Wat houdt een vaste baan in?
A
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
B
Werken als oproepkracht
C
Werken via een uitzendbureau
D
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een stichting?
A
Een ondernemingsvorm zonder bestuur
B
Een ondernemingsvorm met één eigenaar
C
Een ondernemingsvorm waarbij winst gemaakt mag worden
D
Een instelling die opgericht is om een maatschappelijk of ideëel doel te realiseren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een NV?
A
Een ondernemingsvorm met één eigenaar
B
Een ondernemingsvorm waarbij de aandelen vrij verhandeld worden
C
Een ondernemingsvorm waarbij de eigenaren privé aansprakelijk zijn
D
Een ondernemingsvorm waarbij de aandelen niet vrij verhandeld worden

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een BV?
A
Een ondernemingsvorm waarbij de eigenaren geen geld in het bedrijf stoppen
B
Een ondernemingsvorm waarbij de aandelen vrij verhandeld worden
C
Een ondernemingsvorm met één eigenaar
D
Een ondernemingsvorm waarbij de eigenaren niet privé aansprakelijk zijn

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een Vof?
A
Een ondernemingsvorm waarbij er geen inkomstenbelasting betaald wordt
B
Een ondernemingsvorm waarbij de eigenaren niet samen de leiding hebben
C
Een ondernemingsvorm met twee of meer eigenaren
D
Een ondernemingsvorm met één eigenaar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een eenmanszaak?
A
Een ondernemingsvorm waarbij de eigenaar niet zelf de leiding heeft
B
Een ondernemingsvorm waarbij de winst niet het inkomen voor de eigenaar is
C
Een ondernemingsvorm met twee of meer eigenaren
D
Een ondernemingsvorm met één eigenaar

Slide 9 - Quizvraag

Begrippen paragraaf 4.2
  • Bv
  • Dividend
  • Eenmanszaak
  • Flexibele baan
  • Nv

  • Stichting
  • Vaste baan
  • Vof 
  • Zelfstandige 
  • Zzp'er

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen 4.3
  • Je kunt de kenmerken van de vier productiesectoren noemen.
  • Je kunt uitleggen wat vraag en aanbod van arbeid is.
  • Je kunt uitleggen wanneer de arbeidsmarkt niet in evenwicht is.
  • Je kunt uitleggen wanneer je meegeteld wordt in de werkloosheidscijfers.

Slide 11 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
  • Arbeidsverdeling is dat personen en bedrijven werk doen waarin zij gespecialiseerd zijn.
  • Dit zorgt voor een grote totale productie.
  • Doordat er sprake is van arbeidsverdeling, is er een grote keuze aan opleidingen en werk.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is arbeidsverdeling?
A
Personen en bedrijven doen willekeurig werk.
B
Personen en bedrijven doen werk waarin zij gespecialiseerd zijn.
C
Personen en bedrijven doen werk dat niet relevant is.
D
Personen en bedrijven doen alleen werk waar ze niet goed in zijn.

Slide 13 - Quizvraag

Productiesectoren
Er zijn 4 productiesectoren waarin je kunt werken:

Slide 14 - Tekstslide

Vraag en aanbod van werk
  • Werkenden en werkzoekenden zorgen voor aanbod van arbeid. Zij vormen de beroepsbevolking.
  • De vraag naar arbeid komt van werkgevers. Zij hebben arbeidskrachten nodig.
  • Alle banen die er hierdoor zijn, vormen de werkgelegenheid.
  • Je kunt de werkgelegenheid uitdrukken in arbeidsjaren. Één arbeidsjaar is werk voor 1 persoon in 1 jaar in een voltijdbaan.

Slide 15 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
  • De vraag naar en aanbod van arbeid is de arbeidsmarkt.
  • De arbeidsmarkt is nooit helemaal in evenwicht. In een krappe arbeidsmarkt zijn er meer banen dan mensen die kunnen/willen werken.
  • In een ruime arbeidsmarkt is er meer aanbod, er is dan veel werkloosheid.
  • De prijs voor arbeid is het loon. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de definitie van arbeidsmarkt?
A
De vraag naar en aanbod van arbeid
B
De prijs voor arbeid
C
De werkgevers
D
De beroepsbevolking

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de definitie van werkgelegenheid?
A
Werkenden en werkzoekenden
B
De vraag naar arbeid
C
Alle banen die er zijn
D
Arbeidskrachten nodig hebben

Slide 18 - Quizvraag

Arbeidsparticipatie
  • Het percentage van de bevolking dat werkt of wil werken, noem je de arbeidsparticipatie.
  • Je bent werkloos als je geen baan hebt, maar wel wil.
  • Je bent geregistreerd werkloos als je je hebt ingeschreven bij het UWV. Heb je je niet ingeschreven dan ben je verborgen werkloos.  
  • Arbeidsbemiddeling is een taak van het UWV

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer ben je werkloos?
A
Als je een baan hebt maar te weinig verdient
B
Als je geen baan hebt, maar wel wil werken
C
Als je een baan hebt maar niet tevreden bent
D
Als je geen baan hebt en niet wil werken

Slide 20 - Quizvraag

Je kunt nu
  • Je kunt de kenmerken van de vier productiesectoren noemen.
  • Je kunt uitleggen wat vraag en aanbod van arbeid is.
  • Je kunt uitleggen wanneer de arbeidsmarkt niet in evenwicht is.
  • Je kunt uitleggen wanneer je meegeteld wordt in de werkloosheidscijfers.

Slide 21 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 4.3
  • Arbeidsmarkt
  • Aanbod van arbeid
  • Vraag naar arbeid
  • Arbeidspraticipatie
  • Arbeidsverdeling
  • Krappe arbeidsmarkt

  • Loon
  • Productiesectoren
  • Werkloosheid
  • Geregristreed werkloos
  • verborgen werkloos
  • Werkgelegenheid

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 4.3: 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 11
Maken Rekenopdrachten: 11 en 12
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 4.3
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 4.3

 

timer
25:00

Slide 23 - Tekstslide