Les klas 1 verkleinwoorden

Les klas 1 spelling §4
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Les klas 1 spelling §4

Slide 1 - Tekstslide

Deze les: 
  • Uitleg verkleinwoorden
  • Werken aan weektaak

Lesdoel: verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker

Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden: 
  • Over een poosje ga ik een weekendje weg.
  • Zal ik een appje sturen of is het beter om een praatje te maken?
  • Ik ga eerst een biertje drinken en daarna een hapje eten.


Slide 3 - Tekstslide

Van sommige woorden heb je alleen een verkleinwoord:

  • een toetje
  • een dutje 
  • een poffertje
  • een klassenuitje
  • een watje (mietje)
  • een koopje
  • een sprookje
  • een rotje 



Slide 4 - Tekstslide

Verkleinwoorden zijn vaak eenvoudig te maken door er -je, -pje, -tje, of -etje achter het zelfstandig naamwoord te zetten:

bank -> bankje 
geheim -> geheimpje 
stoel -> stoeltje 
tekening -> tekeningetje 




Slide 5 - Tekstslide

Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: 
blad -> blaadje 
lot -> lootje

of sommige woorden krijgen een dubbele medeklinker: 
ster -> sterretje
kip -> kippetje 








Slide 6 - Tekstslide

Bij verkleinwoorden die eindigen op een lange klinker (a, é, o of u) wordt de klinker verdubbeld: 

pyjama -> pyjamaatje
café -> cafeetje
radio -> radiootje
accu -> accuutje


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Woorden die eindigen op ing, krijgen vaak de eindletters nkje:
ketting -> kettinkje
beloning -> beloninkje 

Soms ook de eindletters etje: 
ring -> ringetje
tekening -> tekeningetje 




Slide 9 - Tekstslide


Bij woorden op i verandert de i in ie:
taxi -> taxietje 
ski - skietje 






Slide 10 - Tekstslide

Woorden die eindigen op een -y met een medeklinker ervoor -> krijgen een apostrof (') in het verkleinwoord:

lolly -> lolly'tje

maar: spraytje 



Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoorden van een afkorting schrijf je met een apostrof:

cd -> cd'tje
dvd -> dvd'tje 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

-je, -pje, -tje, of -etje achter het zelfstandig naamwoord zetten: 

vakantie -> vakantietje
dienaar -> dienaartje
terras -> terrasje
ober -> obertje
palmboom -> palmboompje
ding -> dingetje 

Slide 16 - Tekstslide

Korte klanken die lange klanken worden:

gat -> gaatje 
glas -> glaasje 


Slide 17 - Tekstslide

Verkleinwoorden met een dubbele medeklinker:

koningin -> koninginnetje
balkon -> balkonnetje 
hal -> halletje 
zon -> zonnetje
zonnebril -> zonnebrilletje




Slide 18 - Tekstslide

verkleinwoorden met een dubbele klinker:

agenda -> agendaatje
auto -> autootje
café -> cafeetje
lievelingsmenu -> lievelingsmenuutje
cola -> colaatje
paraplu -> parapluutje
foto -> fotootje 


Slide 19 - Tekstslide

woorden die eindigen op ng -> etje of nkje

koning -> koninkje
woning -> woninkje 
leerling -> leerlingetje 
buiging ->buiginkje
huiswerkplanning -> huiswerkplanninkje



Slide 20 - Tekstslide

woorden die eindigen op i -> ie

tosti -> tostietje 
bikini -> bikinietje 




Slide 21 - Tekstslide

Woorden die eindigen op y -> apostrof (')
hobby -> hobby'tje

Bij afkortingen: apostrof (')
tv - > tv'tje
wc -> wc'tje


Slide 22 - Tekstslide

Maken weektaak week 2: 
Spelling §4 opdracht  1 t/m 3 (blz. 251)
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide


Lesdoel: het spellen van verkleinwoorden 

Slide 24 - Tekstslide