Hv1, ww-spelling pv vt sterke ww H3

Werkwoordspelling

PV verleden tijd sterke werkwoorden
(vt)
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

PV verleden tijd sterke werkwoorden
(vt)

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Korte activiteit
  • Wat weet je nog?
  • Wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf zoveel mogelijk woorden op
die met een 'toetsen' en/of 'leren' te maken hebben.

Slide 3 - Woordweb

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 4 - Woordweb

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • heb je geoefend met de spelling van sterke en zwakke werkwoorden in de verleden tijd
  • weet ik wanneer een sterk werkwoord in de enkelvoud in de verleden tijd een d of t eindigt 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordstijden
  • OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd - ik werk, ik lees 
  • OVT: onvoltooid verleden tijd - ik werkte, ik las 
  • VTT:voltooid tegenwoordige tijd - ik heb gewerkt, ik heb gelezen 
  • VVT: voltooid verleden tijd - ik had gewerkt, ik had gelezen (www = vt)

    Slide 6 - Tekstslide

    Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 7 - Quizvraag

    Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 8 - Quizvraag

    Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 9 - Quizvraag

    Welke drie denkvragen stel je jezelf
    bij het spellen van een werkwoord
    in de tegenwoordige tijd?

    Slide 10 - Woordweb

    Welke drie keuzes heb je bij die drie vragen?
    (er zijn maar drie manieren van spellen in de tegenwoordige tijd)

    Slide 11 - Woordweb

    Is het tegenwoordige tijd (tt)?
    1. Is het meervoud  (wij, jullie, zij)?   Ja -->  Infinitief = hele werkwoord  Wij lopen naar huis. - Lopen zij naar huis?

    Nee, dan is het enkelvoud --> keuzes:  ik-vorm of ik-vorm+t

    2. Staat  er ik? Ja --> ik-vorm  Ik loop naar huis
      Of  staat er Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm en JE KAN JE/JIJ NIET VERVANGEN VOOR JOU
    Ja --> ik-vorm  Loop je naar huis. - Loop jij naar huis?

    Nee, dan blijft ik-vorm+t over:
    3. Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat  OFJE KAN JE/JIJ VERVANGEN VOOR JOUik-vorm+t: Jij loopt naar huis.


    Slide 12 - Tekstslide

    Slide 13 - Video

    Wanneer is een werkwoord een zwak werkwoord?

    Slide 14 - Woordweb

    Verleden tijd: zwak of sterk?
    Zwak/regelmatig:
    klank blijft gelijk
    Sterk/onregelmatig:
     klank verandert

    Slide 15 - Tekstslide

    Welke drie denkvragen stel je jezelf
    bij het spellen van een zwak werkwoord
    in de verleden tijd?

    Slide 16 - Woordweb

    Welke keuzes heb je bij die drie vragen?


    Slide 17 - Woordweb

    Is het verleden tijd?
    Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
    Regel: Ik vorm + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
    Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel of dubbel dt!

    Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
    (infinitief = wachten - stam = wacht) 
    Ja -->  ik-vorm +te     De hond blaft - De hond blafte     Zij wacht --> Zij wachtte
    Nee:
    Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
    (infinitief = blozen -stam = bloz) 
    Ja --> ik-vorm +de       U bloost --> u bloosde         Hij brandt de kaars - Hij brandde de kaars

    Is het meervoud?
    Ja --> +n
     Blaffen - blaften     Wachten - wachtten      Blozen - bloosden      Branden  -  brandden

    Slide 18 - Tekstslide

    Slide 19 - Video

    Hoe zit dat nou met een sterk werkwoord?

    Slide 20 - Tekstslide

    Is het verleden tijd?
    Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
    Bij sterke (regelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

    • De verleden tijd van een sterk werkwoord moet je weten. Daar komt een stukje taalgevoel bij kijken.
    • Je schrijft de persoonsvorm van een sterk werkwoord in de verleden tijd zo kort mogelijk.

    Eindigt het op een d of een t?
    Je kunt erachter komen of de persoonsvorm op een d of een t eindigt door de verlengproef te doen. 
    Pv tt  MV omzetten naar pv vt -MV -> 'en' eraf: staat er een t of een d?
    Bijten = beten -->  dus: beet
    Vinden = vonden --> dus: vond

    De verleden tijd enkelvoud (jij/je/hij/zij/het) kan NOOIT op DT eindigen!!!

    Slide 21 - Tekstslide

    Werk voor deze les:


    Spelling, h3, blz. 96/97, startopdracht en opdracht 1, 2 en 3




    Wat niet af is = huiswerk!
    timer
    1:00

    Slide 22 - Tekstslide


    Jaimie (brand) zijn vingers gisteren aan een kaars.
    A
    brand
    B
    brandt
    C
    branden
    D
    brandden

    Slide 23 - Quizvraag

    Hij (stoten) gisteren heel hard zijn knie aan de muur.
    A
    stote
    B
    stoote
    C
    stootte
    D
    stootten

    Slide 24 - Quizvraag

    Zij (branden) hun vingers daar niet meer aan .
    A
    brandten
    B
    brande
    C
    brandde
    D
    brandden

    Slide 25 - Quizvraag

    Gisteren (wijzen) hij ons de weg naar school .
    A
    wijst
    B
    weest
    C
    wijsde
    D
    wees

    Slide 26 - Quizvraag

    Vorige week (besteden) we veel tijd aan signaalwoorden.
    A
    besteden
    B
    besteede
    C
    besteedden
    D
    besteeden

    Slide 27 - Quizvraag

    Dat meisje (verspreiden) elke week de krant.
    A
    verspreid
    B
    verspreidt
    C
    verspreit
    D
    verspreiden

    Slide 28 - Quizvraag

    De honden van mijn buren (blaffen), altijd als ze alleen thuis zijn.
    A
    blafte
    B
    blaften
    C
    blafde
    D
    blafden

    Slide 29 - Quizvraag

    Mijn vinger (bloeden) flink door die snee.
    A
    bloe
    B
    bloeit
    C
    bloedt
    D
    bloeden

    Slide 30 - Quizvraag

    (Laten) je de deur niet te lang openstaan?
    A
    Lieten
    B
    Lieden
    C
    Liet
    D
    Lied

    Slide 31 - Quizvraag

    Werk voor deze les:


    Spelling, h3, blz. 96/97, startopdracht en opdracht 1 en 2




    Wat niet af is = huiswerk!
    timer
    15:00

    Slide 32 - Tekstslide

    Ik weet wanneer een sterk werkwoord in de enkelvoud in de verleden tijd een d of t eindigt .
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 33 - Poll

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • heb je geoefend met de spelling van sterke en zwakke werkwoorden in de verleden tijd

    • weet ik wanneer een sterk werkwoord in de enkelvoud in de verleden tijd een d of t eindigt 

    Slide 34 - Tekstslide

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 35 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 36 - Open vraag

    Slide 37 - Video

    Slide 38 - Video

    Slide 39 - Video