De trombocyten: afwijkingen en anti trombotische middelen

Hoofdstuk 4: De trombocyten
afwijkingen 
en 
anti trombotische middelen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
HematologieHoger onderwijs

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: De trombocyten
afwijkingen 
en 
anti trombotische middelen

Slide 1 - Tekstslide

Even opfrissen

Wat weten jullie nog?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is ook alweer de medische naam voor bloedstolling?
A
Hemolyse
B
Hemostase
C
Hematopoëse
D
Hemoglobine

Slide 3 - Quizvraag

Sleep de omschrijving naar de juiste fase van hemostase:
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Vaatspasme: vasoconstrictie van het bloedvat
Trombocyten hechten aan beschadigde bloedvatwand
Fibrinedraden vormen een web met daarin trombocyten en erytrocyten

Slide 4 - Sleepvraag

1
2
3
4
5
6
zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde
vorming trombine
activatie stollingsfactoren
activatie bloedplaatjes
verwonding
bloeding gestopt
vorming fibrinedraden

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Tekstslide

lesdoelen
  • je legt volgende begrippen uit:​ trombocytopenie,  trombocytopathie​
     trombocytose
  • je bespreekt de (neven)werking van de anti trombotische middelen
  • je geeft de bijzondere voorzorgen en mogelijke (vk)aandachtspunten van de anti trombotische middelen
  • je bespreekt de voornaamste bloedonderzoeken die informatie geven over de hemostase

Slide 7 - Tekstslide

Casus 1 
Meneer Visser is 51 jaar en is met zijn fiets gevallen.
Hij is met de zijkant van zijn bovenbeen met een smak op de stoeprand terechtgekomen.
Hij neemt thuis tegen de pijn een aspirine® 500 mg fastab in.
In de loop van de middag wordt zijn bovenbeen dikker, de huid is glimmend en gespannen. Hij voelt zich ook wat zweverig.
Zijn partner belt de huisarts, hij denkt aan een femurfractuur en verwijst hem door naar de Spoedeisende Hulp. Op de röntgenfoto is geen fractuur te zien.
Er is wel een groot hematoom te zien.
Er wordt bloed geprikt en een CT scan van de bloedvaten in zijn benen gemaakt.

Slide 8 - Tekstslide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de bloeding
Verklaar waarom deze afwijken

Slide 9 - Tekstslide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de bloeding
Verklaar waarom deze afwijken
bloeding vastgesteld, dus verlaagd aantal Hb en erytrocyten
de viscociteit van het bloed (aantal RBC/100ml) neemt af tgv de bloeding, dus daarom is de hematocriet verlaagd
zie uitleg erytrocyten
omwille van de bloeding is er een verhoogd verbruik van trombocyten maw de bloedtest is verlaagd

Slide 10 - Tekstslide

de arts stelt aan de hand van de laboresultaten een ..... vast bij meneer Vissers
A
trombocytopenie
B
trombocytose

Slide 11 - Quizvraag

3. Wat voor geneesmiddel is Aspirine® 500 mg fastab en welk (ongewenst) effect heeft dit op de hemostase gehad?

Slide 12 - Tekstslide

3. Wat voor geneesmiddel is Aspirine® 500 mg fastab en welk (ongewenst) effect heeft dit op de hemostase gehad?


Middel tegen pijn en koorts
Groep: niet opioïde analgetica - antypryretica
   → subgroep: acetylsalicylzuur
         → ongewenst effect: langdurige remming van de
                                                       bloedpplaatjesaggregatie
                                                       + verhoogd risico van bloedingen

Slide 13 - Tekstslide

3. Wat als de dosis van een acetylsalicylaat lager is ? 
vb asaflow 160 mg
= anti trombotische middel
   → anti aggregantia
         = bloedplaatjesremmer
             maw werkt in op de primaire
            hemostase - fase 2
                 → acetylsalicylzuur

Slide 14 - Tekstslide

Casus 2
Meneer V is sinds een half jaar gediagnosticeerd met polycythemie vera.
Hij heeft sinds een paar dagen erg veel pijn in zijn linkerkuit.
Vanochtend is zijn kuit is ook erg gezwollen en ziet deze rood- paars van kleur.
Hij belt de huisarts, hij denkt aan een diep veneuze trombose verwijst hem door naar de Spoedeisende Hulp.
Er wordt bloed geprikt en een echo doppler van de bloedvaten in zijn benen

Slide 15 - Tekstslide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de DVT
Verklaar waarom deze afwijken

Slide 16 - Tekstslide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de DVT
Verklaar waarom deze afwijken
Polycytemie Vera is een ziekte waarbij het beenmerg teveel bloedcellen aanmaakt
We zien hier dus een verhoogd aantal RBC en BP
de dikte (viscociteit) van het bloed is toegenomen owv de overpoduktie van RBC
gevolg: bloed stroomt trager met verhoogd risico op vorming van stolsels
zie uitleg erytrocyten immers hoe meer RBC hoe meer Hb (zijn niet van elkaar los te koppelen)
zie uitleg RBc ifv zijn ziekte
Door de stijging van de bloedplaatjes verhoogd het riscio snellere vorming van stolsels

Slide 17 - Tekstslide

de arts stelt aan de hand van de laboresultaten een ..... vast bij meneer
A
trombocytopenie
B
trombocytose

Slide 18 - Quizvraag

3. Wat voor geneesmiddel is Clexane 40 mg en welk effect heeft dit op de hemostase gehad?

Slide 19 - Tekstslide

3. Wat voor geneesmiddel is Clexane 40 mg en welk  effect heeft dit op de hemostase gehad?

Bloed en stolling
Groep: anticoagulantia
   → subgroep: parenterale anticoagulantia
         → sub- sub -subgroep: heparines met laag moleculair gewicht (LMWH)
             →  stofnaam: enoxaparine 
                    Werking:  deze gaan inwerken op de stollingscascade op factor Xa .
                                         
                                                    

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

bloedplaatjes
stollingsfactoren
werkt dit middel op bloedplaatjes of stollingsfactoren?
acenocoumarol
ticagrelor
acetylsalicylzuur
rivaroxaban
clopidogrel
nadroparine

Slide 26 - Sleepvraag

Slide 27 - Tekstslide

telling aantal bloedplaatjes 
aPTT: geeft info over hoe snel de stolling verloopt langs de intrinsieke weg
Opvolgen bij IV heparine (NIET BIJ LMWH)
PT geeft info over hoe snel de stolling verloopt langs de exintrieke weg
PT INR geeft informatie over de therapie instelling van orale anticoagulantia -VKA
INR bij mensen zonder therapie = 1
fibrinogeen geeft informatie over de fibrinolyse : het zal verhoogt aanwezig zijn bij trombose/embolie

Hier controleren we de antistollingsfactoren
(negatief feedbacksysteem van de coagulatiefase)
bij tekort aan een van deze antistollingsfactoren verhoogt de kans op trombotische eventen zoals TIA/CVA

Slide 28 - Tekstslide

Waarom is het gebruik van antistolling een contra indicatie voor i.m. injecteren?
A
kan trombose veroorzaken
B
kan een pijnlijk hematoom veroorzaken
C
kan aggregatie veroorzaken
D
kan INR waarde beïnvloeden

Slide 29 - Quizvraag

Na deze les is het schema van de stolling en de verschillende aangrijpingspunten van de subgroepen van antitrombotica voor mij ...
A
een stuk duidelijker
B
nu snap ik het helemaal
C
ik snap er nog steeds niets van

Slide 30 - Quizvraag