V1C 04 - 06

V1C - 4 juni
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

V1C - 4 juni

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
Je kan twee zinnen aan elkaar voegen (plakken) met voegwoorden. 

Welke voegwoorden ken je nog?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst zonder voegwoorden
Ik word wakker. Ik sta op. Ik ben moe. Ik moet naar school. Ik loop naar de keuken. Ik eet brood. Ik drink thee. Ik heb dorst. Ik kleed me aan. Ik trek mijn schoenen aan. Ik trek geen jas aan. Het is warm. Ik ben laat. Ik loop snel naar school. 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst met voegwoorden
Ik word wakker en ik sta op. Ik ben moe, maar ik moet naar school. Ik loop naar de keuken en ik eet brood. Ik drink thee, want ik heb dorst. Ik kleed me aan en trek mijn schoenen aan. Ik trek geen jas aan, want het is warm. Ik ben laat, dus ik loop snel naar school. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
en               --> opsomming; je wilt meer vertellen

Ik heet Fatima en ik kom uit Syrië.  
Ik ben 17 jaar en ik zit op de ISK. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
maar        --> tegenstelling

Ik wil wel naar jouw feest, maar ik moet werken. 
Ik vind appels lekker, maar ik vind peren niet lekker. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
dus           --> conclusie

Hij is te laat, dus hij mag niet meer naar de les.
Hij is ziek, dus hij kan niet werken. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
of               --> een keuze

Drink je liever koffie of drink je liever thee?
Wil je met een blauwe pen of met een rode pen schrijven?



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omdat / Want
De voegwoorden omdat en want betekenen hetzelfde.
Met omdat en want geef je een reden; je geeft antwoord op een waaromvraag. De zinsvolgorde is alleen anders.

Ik kom niet naar school, want ik ben ziek. 
Ik kom niet naar school, omdat ik ziek ben.  

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom ga je met de trein?
A
Want ik ben dan sneller.
B
Dus ik ben sneller.
C
Omdat ik dan sneller ben.
D
Als het vakantie is.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Vul het goede voegwoord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 12 - Quizvraag

Antwoord B: maar.

Waarom ga jij naar school?
A
Omdat ik Nederlands wil leren.
B
Want ik wil Nederlands leren.
C
Omdat ik wil leren Nederlands.
D
Want ik Nederlands wil leren.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik drink geen koffie, .... daar krijg ik maagpijn van.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 14 - Quizvraag

Antwoord C: want.
Wanneer ga jij naar school?
A
Van maandag tot en met vrijdag.
B
Als het weekend is voorbij.
C
Want ik wil Nederlands leren.
D
Als het weekend voorbij is.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wil jij koffie ... chocolademelk?
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 16 - Quizvraag

Antwoord D: of.
Waarom draag jij een bril?
A
Omdat ik dan kan beter zien.
B
Omdat ik dan beter kan zien.
C
Want dan kan ik beter zien.
D
Als ik beter kan zien.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik drink geen koffie ... ook geen chocolademelk.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 18 - Quizvraag

Antwoord A: en.

Vul het juiste voegwoord in.
Jean ... Peter gaan naar school.

Slide 19 - Open vraag

Antwoord: en.

De school is dicht, ... het is een vrije dag.

Slide 20 - Open vraag

Antwoord: want.
Wanneer bel je me?
A
Als de les is voorbij.
B
Want de les is voorbij.
C
Omdat de les voorbij is.
D
Als de les voorbij is.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Zullen we gaan zwemmen ... zullen we gaan voetballen?

Slide 22 - Open vraag

Antwoord: of.

Maak van 2 zinnen 1 zin.
Jan drinkt koffie. Peter drinkt thee.

Slide 23 - Open vraag

Antwoord: Jan drinkt koffie en Peter drinkt thee.
Waarom zoek jij een baan?
A
Als ik klaar ben met school.
B
Als het zomer is.
C
Omdat ik geld wil verdienen.
D
Omdat ik wil geld verdienen.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak van 2 zinnen 1 zin.
Wil je koffie? Wil je thee?

Slide 25 - Open vraag

Antwoord: Wil je koffie of wil je thee?
Wanneer gaan we op vakantie?
A
Morgen.
B
Over 2 weken.
C
Als het niet meer regent.
D
Als de school dicht is.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kaboom
Draai het rad. Maak een zin met het voegwoord dat je draait. Elke zin levert 1 punt op. Draai je KABOEM ...? Dan ben je al je punten weer kwijt. Wie heeft de meeste punten na 5 minuten?
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Draai aan het rad en maak een zin met het voegwoord dat naar boven komt. De timer staat op 5 minuten. Leuk om dit als spel met de hele klas te spelen met beurtstokjes.