Chpt 2 - herhaling Grammatica - 3HV

Chapitre 2
H
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 2
H

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- répéter la grammaire C et G
- le passé composé /de voltooid tegenwoordige tijd van de werkwoorden op      -er, -ir-re ( Bron I)

Slide 2 - Tekstslide

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in een Franse zin?
A
begint met du, de la, de l', des
B
begint met avec, pour
C
begint met à, au, à les
D
begint met à, au, aux

Slide 3 - Quizvraag

Door welke woorden kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
A
me, te, le, la, nous, vous, les
B
me, te, lui, nous, vous, les
C
me, te, lui, nous, vous, leur

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de plaats van het vervangwoord in de zin?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan na het hele werkwoord.

Slide 5 - Quizvraag

Vervang het meewerkend vw en maak een goede zin.
Jean a répondu au prof.
A
Jean a lui répondu.
B
Jean lui a répondu.
C
Jean l'a répondu.
D
Jean a répondu à lui.

Slide 6 - Quizvraag

Vervang het meewerkend vw en maak een goede zin.
Il demande à moi de l'aider.
A
Il demande me de l'aider.
B
Il demande à me l'aider.
C
Il me demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider.

Slide 7 - Quizvraag

Vervang het meew. voorw. en maak een goede zin: Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 8 - Quizvraag

Vervang het meewerkend vw en maak een goede zin.
Elle ne donne pas son cahier à sa copine.
A
Elle ne lui donne pas son cahier.
B
Elle lui ne donne pas son cahier.
C
Elle ne donne pas son cahier à elle.
D
Elle ne la donne pas son cahier.

Slide 9 - Quizvraag

Le verbe "venir" (revenir, devenir)

Kijk nog eens goed naar de présent
je viens
tu viens
il/elle/on vient
nous venons
vous venez
ils/elles viennent

De passé composé

Let op!  je suis venu(e)
Je ziet dat het hulpwerkwoord een vorm is van être.
Ken dus de vervoeging van het ww être en kijk voor de uitgang van het voltooid deelwoord naar het onderwerp! (extra -e en/of extra -s)

Slide 10 - Tekstslide

Vervoeg: il, venir, présent

Slide 11 - Open vraag

Vervoeg: nous, devenir, présent

Slide 12 - Open vraag

Vervoeg: elle, venir, passé composé

Slide 13 - Open vraag

Vervoeg: ils, revenir, passé composé

Slide 14 - Open vraag

De imparfait
Stap 1: Neem de nous-vorm van de présent:
nous venons
Stap 2: Haal de -ons weg en vervang dit door de uitgang:
je    - ais                         nous   - ions
tu   - ais                         vous    - iez
il/elle/on   - ait                    ils/elles   - aient
     

Slide 15 - Tekstslide

Vervoeg: je, venir, imparfait

Slide 16 - Open vraag

Vervoeg: vous, devenir, imparfait

Slide 17 - Open vraag

De passé composé van ww - er, ir, re
Haal de laatste 2 letters van de infinitief af en vervang ze
bij werkwoorden op
- er   door é
- ir   door i
-re     door u
Kijk goed of het hulpww een vorm is van avoir of van être!
 (huis van être leren)

Slide 18 - Tekstslide

Zet in de passé composé
il (choisir)

Slide 19 - Open vraag

Zet in de passé composé
Anne (arriver)

Slide 20 - Open vraag

Zet in de passé composé
nous (descendre) (mannelijk)

Slide 21 - Open vraag

Zet in de passé composé
je (finir)

Slide 22 - Open vraag

Zet in de passé composé
mes parents (attendre)

Slide 23 - Open vraag

Zet in de passé composé
Paula et Simone (aller)

Slide 24 - Open vraag

Bon travail! 
Nu kijk terug naar jouw antwoorden bij deze LessonUp. Waar heb jij de meeste fouten gemaakt?
Kies de volgende LessonUp over het grammaticale onderwerp die je nog lastig vindt.
Heb je alles goed? Oefen dan met wrts / verbuga / slim stampen
B
onne chance avec la préparation du test sur le chapitre 2!
Mme Peultier

Slide 25 - Tekstslide