Los colores y el gerundio

Los colores
Rojo                            amarillo              rosa
naranja                      marrón               azul 
negro                          verde                  gris  
blanco                       violeta    
                                                
Kleuren gedragen zich als bijvoeglijk naamwoorden. 
Let op: sommige kleurbenamingen zijn onveranderlijk 

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Los colores
Rojo                            amarillo              rosa
naranja                      marrón               azul 
negro                          verde                  gris  
blanco                       violeta    
                                                
Kleuren gedragen zich als bijvoeglijk naamwoorden. 
Let op: sommige kleurbenamingen zijn onveranderlijk 

Slide 1 - Tekstslide

La camiseta amarilla  
El zapato amarillo

El vestido azul
La falda azul

La camisa verde
El abrigo verde

Slide 2 - Tekstslide

unas camisetas naranja     naranja = onveranderlijk

unos vestidos naranja


las flores violeta                   violeta= onveranderlijk

los papeles violeta


un delfín rosa                        rosa = mnl en vrl maar

unos delfines rosas (!)         heeft wel meervoudsvorrm:

                                                  rosas

Slide 3 - Tekstslide

timer
0:30

Slide 4 - Tekstslide

timer
0:30
schrijf een kledingstuk
ve bepaalde kleur op

Slide 5 - Woordweb

marrones
rosa
verde
violeta
naranja
azul

Slide 6 - Sleepvraag

Minor A1
Unidad 9
Caminando

Slide 7 - Tekstslide

Caminando
  • Kleuren
  • trappen van vergelijking
  • wederkerende werkwoorden
  • werkwoorden met -zc (1e pers.)
  • "a" bij personen als lijdend vw.
  • aanwijzende voornaamwoorden
  • adviezen geven
  • het weer
  • Gerundio

Slide 8 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
                                                         mnl. e.v.           vr. e.v.              mnl. m.v.           vr. m.v.
Dichtbij de spreker                     este                 esta                   estos                 estas
(dit/deze hier)
Verder weg van spreker            ese                   esa                     esos                  esas
(dat/die daar)

Esto/eso verwijst naar iets wat niet concreet genoemd wordt: ¿Qué es esto?

Slide 9 - Tekstslide

Adviezen geven
Je kunt in het Spaans adviezen geven met onderstaande constructies. Je gebruikt ze in combinatie met het hele werkwoord. 
  1. Se recomienda + hele werkwoord = Men beveelt aan om...
  2. Es mejor + hele werkwoord = Het is beter om ...
  3. Conviene + hele werkwoord = Het is raadzaam om ...
  4. (No) es necesario + hele werkwoord = Het is (niet) nodig om..

Slide 10 - Tekstslide

Dar consejos ...

  • Se recomienda ...

  • Es mejor ...
  • (No) Conviene ...

  • (No) Es necesario ...
+ infinitivo

pasar unos días en Cusco.
llevar zapatos cómodos.
viajar en junio, julio o agosto.
hacer la ruta en cuatro días.
llevar niños a esta excursión.
llevar alimentos.  

Slide 11 - Tekstslide

Tekstboek p.81 nr.8
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
1. ¿En cuánto tiempo conviene hacer el camino?
2. ¿Se puede ir solo?
3. ¿Qué se puede hacer parar evitar el mal de las alturas?
4. ¿Qué tiempo hace en abril?
5. ¿Cuándo llueve mucho?
6. ¿Por qué se necesita un anorak?



Slide 12 - Tekstslide

Dar consejos
- No leo nunca. 
--> Conviene leer libros interesantes.

etc. 

Slide 13 - Tekstslide

¿Qué tiempo hace?
Voor het weer gebruik je de werkwoorden:
  • hacer
  • hay
  • estar 
  • llover (ue) / lloviznar 
  • nevar (ie)

Slide 14 - Tekstslide

Bekijk La canción del tiempo tot 1.24 m. en  maak onderstaande zinnen af.

Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Está ________________.
No está ________________.
Está lloviendo.
Está nevando. 

.


De zon schijnt.
Het is warm.
Het is koud.
Het is fris.
Het waait.
Het is onbewolkt.
Het is niet bewolkt.
Het is aan het regenen.
Het is aan het ________________.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Bekijk La canción del tiempo tot 1.24 m. en  maak onderstaande zinnen af.

Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Está ________________.
No está ________________.
Está lloviendo.
Está nevando. 

.


De zon schijnt.
Het is warm.
Het is koud.
Het is fris.
Het waait.
Het is onbewolkt.
Het is niet bewolkt.
Het is aan het regenen.
Het is aan het ________________.

Slide 17 - Tekstslide

Gerundio (aan het doen zijn)
De Gerundio gebruik je om te vertellen wat je op dit moment aan het doen bent of wat er aan de gang is. Je gerbruikt daarvoor het werkwoord estar + gerundio

 + gerundio vorm. 
ESTAR
estoy estás está estamos estáis están

Slide 18 - Tekstslide

Hoe maak je de Gerundio?
estar
1. estoy
2. estás                   + stam            + ando (-ar werkwoorden)
3. está                                                + iendo (-er/ir) werkwoorden              1. estamos
2. estáis
3. están

Slide 19 - Tekstslide

Hoe maak je de Gerundio?
1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 
Estoy escuchando.
Está jugando al fútbol.
Están hablando.
¿Estás trabajando?
Estamos comiendo.
¿Qué estáis haciendo?

Slide 20 - Tekstslide

Formas irregulares

Onregelmatige vormen

(Zie paragraaf 7.2 p.125)
decir - diciendo
venir - viniendo
pedir - pidiendo
leer - leyendo
ir - yendo
dormir - durmiendo

Slide 21 - Tekstslide

¿Cuál es el participio de "dormir"?
A
dormiendo
B
dirmiendo
C
durmiendo
D
durmando

Slide 22 - Quizvraag

¿Qué frase es correcta?
Hay más posiblidades.
A
Está leiendo un libro
B
Ha leyendo un libro
C
Ha leído un libro.
D
Está leyendo un libro

Slide 23 - Quizvraag

¿Como se dice..?
"Wat ben je nu aan het doen?"

Slide 24 - Open vraag

¿Qué estáis haciendo ahora?

Slide 25 - Open vraag

Wederkerende werkwoorden in de Gerundio 
(p. 125)
Bij de Gerundio kunnen de voornaamwoorden zowel vóór estar staan. 
  • Me estoy duchando.
Maar ze mogen ook direct achter de Gerundio staan. Om de klemtoon te handhaven krijgt de Gerundio dan wel een accent.
  • Estoy duchándome.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Werkboek oef. 23 p.87
Beantwoord de vragen en let daarbij op de plaats van het persoonlijk voornaamwoord bij de Perfect en de Gerundio.
1. María, ¿has hecho ya las maletas?
    - Sí, ya las he hecho.
    - En este momento las estoy haciendo. (Vóór estar)  
    - En este momento estoy  haciéndolas. (Achter gerundio)
                    

Slide 28 - Tekstslide

Werkboek oef. 23 p.87
Maak vraag 2 en 3 van deze oefening

2. ¿Se han duchado ya los niños?         
    
3. Pedro, ¿has hecho ya el desayuno?








timer
1:00
- Sí, ya se han duchado.
- En este momento se están duchando.
- En este momento están duchándose.
- Sí, ya lo he hecho.
- En este momento lo estoy haciendo.
- En este momento estoy haciéndolo.

Slide 29 - Tekstslide

Even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd:
  • Wat je gaat doen.
  • Wat je moet doen. 
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
ir + a + infinitief
tener + que + infinitief
estar + -ando/-iendo
haber + stam + -ado/-ido

Slide 30 - Tekstslide

Dat ziet er dan zo uit:

  • Mañana voy a estudiar.
  • Esta tarde tengo que estudiar. 
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.


  • Morgen ga ik studeren.
  • Vanmiddag moet ik studeren.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren. 

Slide 31 - Tekstslide

Dat ziet er dan zo uit:

  • Ahora me voy a duchar.
  • Ahora me tengo que duchar. 
  • Ya me he duchado.
  • En este momento me estoy duchando.


  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Ik heb me al gedoucht.
  • Op dit moment ben ik me aan het douchen. 

Slide 32 - Tekstslide

Of zo:
Bij de infinitief of Gerundio

  • Ahora voy a ducharme.
  • Ahora tengo que ducharme. 
  • En este momento estoy duchándome.

Maar:
  • Ya me he duchado.



  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Op dit moment ben ik me aan het douchen.

Maar:
  • Ik heb me al gedoucht.

Slide 33 - Tekstslide

¿Qué has hecho?
¿Qué estás haciendo?
Me he peinado con cepillo.

Me estoy peinando con peine.

Estoy peinándome con  peine.

Slide 34 - Tekstslide

Para practicar más ...
  • Bekijk het volgende filmpje een paar keer.
  • Zoek de betekenis van onderstaande woorden op.
  • Bekijk daarna het filmpje en maak de opdrachten.

amanecer - atardecer - sierra - nuboso - el cielo - etc.
.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

2

Slide 37 - Video

00:23
¿Como se dice?
"iets hogere temperaturen"

Slide 38 - Open vraag

00:23
¿Qué significa?
temperaturas algo más bajas
A
iets lagere temperaturen
B
iets hogere temperaturen

Slide 39 - Quizvraag