Farmacotherapie les CVRM

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FarmacotherapieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent CVRM?
A
Cars Vasculair Risico management
B
Cardio Vasculair Risico Management
C
Cardio Vaten Risico Manager
D
Cardio Vaten Regels Manager

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het doel van CVRM?

Slide 3 - Open vraag

Noem 4 risicofactoren die kunnen leiden tot hart- en vaatziekten
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Zet de twee termen bij het juiste plaatje
Systole bloeddruk
Diastole bloeddruk
ontspanningsfase
Samentrekkingsfase

Slide 5 - Sleepvraag

Vanaf welke waarden (in getallen uitgedrukt) spreken we van hypertensie? 

Slide 6 - Tekstslide

Stelling 1: Bij secundaire hypertensie is de oorzaak duidelijk en bij essentiële niet.
Stelling 2: Bij hypertensie is de weerstand van de bloedvaten lager.
A
stelling 1 en 2 zijn juist
B
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
C
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Hoe worden diuretica ook wel genoemd?

Slide 8 - Open vraag

drie groepen diuretica
met voorbeeld

Slide 9 - Woordweb

Waar eindigen betablokkers meestal op?

Slide 10 - Tekstslide

Wat hoor waarbij?
betablokkers
ACE remmers
verlagen hartfrequentie
kriebelhoest
-lol
werking via autonoom
zenuwstelsel
eindigt meestal op
-pril
werking op de nieren

Slide 11 - Sleepvraag


A2-antagonisten blokkeren de werking van angiotensine-2.
Ze hebben dezelfde werking als:
A
calciumantagonisten
B
nitraten
C
ACE-remmers
D
beta-blokkers

Slide 12 - Quizvraag

ACE-remmers werken
met name in op:
A
de bloedvaten
B
de nieren
C
het hart
D
het sympatisch zenuwstelsel

Slide 13 - Quizvraag

Tot welke groep behoort amlodipine?
A
Diuretica
B
Bètablokkers
C
RAS-remmers
D
Calciumantagonisten

Slide 14 - Quizvraag

Tot welke groep behoort Candersartan?

Slide 15 - Open vraag

Calciumantagonisten worden behalve bij hypertensie ook gebruikt bij?
A
Oedeem
B
urineretentie
C
decompensatio cordis
D
angina pectoris

Slide 16 - Quizvraag

Bij het inbrengen van een geneesmiddel, krijg je een interactie tussen ACE-remmer en diuretica. Welke geneesmiddel is de ACE-remmer?
A
chlooralidon
B
enalapril
C
amiloride
D
hydrochloorthiazide

Slide 17 - Quizvraag

Een patiënt krijgt al jaren enalapril, daar komt nu voor de eerste keer hydrochloorthiazide bij.
Wat moet je adviseren over deze combinatie?
A
naar de huisarts verwijzen
B
deze combinatie geeft geen problemen
C
2 tot 3 dagen stoppen met de enalapril
D
dosering van hydrochloorthiazide langzaam opbouwen

Slide 18 - Quizvraag

Diuretica
betablokkers
Ras-remmers
hydrochloor-
thiazide
metoprolol
lisinopril
Werkt op autonome zenuwstelsel. Minder weerstand 
Bevorderd 
uitscheiding van vocht. Hierdoor minder bloedvolume.
Werken op de nieren, hierdoor daalt de bloeddruk

Slide 19 - Sleepvraag

Stelling I: LDL-cholesterol is goed, HDL-cholesterol is slecht
Stelling II: de normaalwaarde voor het LDL-cholesterol is < 5
mmol/l

A
Stelling I is onjuist, stelling II is juist
B
Beide stellingen zijn juist
C
Beide stellingen zijn onjuist
D
Stelling I is juist, stelling II onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Noem een aantal
cholesterolsyntheseremmers

Slide 21 - Woordweb

Wat is een bekende bijwerking die specifiek voor statines geldt?
A
Kaliumtekort
B
Calciumtekort
C
Kriebelhoest
D
Spierpijn

Slide 22 - Quizvraag

interactie met antibiotica
spierklachten
IA met grapfruitsap
remt aanmaak cholesterol
remt opname van cholesterol uit darm
Heeft een IA met Colestyramine

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is de werking van fibraten?

Slide 24 - Open vraag

Wat vertel je een patiënt
bij de eerste uitgifte?

Slide 25 - Woordweb