spelling 1

Op tafel:
1 leesboek
2 pen
3 iPad

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Op tafel:
1 leesboek
2 pen
3 iPad

Slide 1 - Tekstslide

Programma:
  1. 10 min lezen
  2. toets terug om te controleren
  3. start nieuwe lessenserie
  4. aan het werk
Leerdoelen:
1 Je weet wat de persoonsvorm, voltooid deelwoord en hele werkwoord is.
Huiswerk:
do 20 april: 
Volgende cijfer:
Spellingtoets

Slide 2 - Tekstslide

lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Toets terug en controleren
Je ontvangt jouw toets in stilte.
Je telt het aantal punten na.
We kijken naar wat er had moeten staan.
Als je vragen hebt, zet je een kruisje in de kantlijn.

Slide 4 - Tekstslide

Spelling werkwoordsvormen
Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

1 persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet, het onderwerp van enkelvoud naar meervoud verandert of voorop komt te staan als je de zin vragend maakt.

De jongen is heel hard naar de teamleider gerend.

De jongen was heel hard naar de teamleider gerend.
De jongens waren heel hard naar de teamleider gerend.
Is de jongen heel hard naar de teamleider gerend?

Slide 5 - Tekstslide

Spelling werkwoordsvormen
Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

2 voltooid deelwoord: de werkwoordsvorm die hoort bij een persoonsvorm van hebben , zijn of worden. Het begint vaak met ge-, be- of ver-.

De jongen is heel hard naar de teamleider gerend.
Het examen wordt volgend jaar gemaakt.
Ik heb lekker sushi gegeten.
De vragen worden niet goed beantwoord.


Slide 6 - Tekstslide

Spelling werkwoordsvormen
Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

3 hele werkwoord: het werkwoord dat je in het woordenboek vindt. Het verandert niet als je de zin verandert.

De jongen is zijn huiswerk aan het maken.
Voor het examen kan iedereen slagen.



Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
Noteer de persoonsvorm (pv) en het voltooid deelwoord (vdw) van de volgende zinnen. 
Doe dat zo:
1 Ik heb een heerlijke vakantie gehad.
pv = heb
vdw = gehad

Slide 8 - Tekstslide

Mijn broer en ik hebben gelogeerd bij een tante in Zandvoort.

Slide 9 - Open vraag

Elke ochtend heeft ze ons verrast met een lekker ontbijt.

Slide 10 - Open vraag

We zijn bijna elke dag naar het strand gegaan.

Slide 11 - Open vraag

Helaas is mijn broer de eerste dag door de felle zon verbrand.

Slide 12 - Open vraag

Toen heeft mijn tante plakjes komkommer op zijn huid gelegd.

Slide 13 - Open vraag

Opdracht 2
Noteer de hele werkwoorden uit de zinnen. In twee zinnen staan er meer dan 1.

Slide 14 - Tekstslide

Het is niet verstandig om je huid te laten verbranden.

Slide 15 - Open vraag

Als je huid vaak verbrandt, heb je kans om huidkanker te krijgen.

Slide 16 - Open vraag

Daarom moet je je huid goed beschermen.

Slide 17 - Open vraag

Dat kun je doen door zonnebrandcrème te gebruiken.

Slide 18 - Open vraag

En door op het heetst van de dag uit de zon te blijven.

Slide 19 - Open vraag

Uitleg pv in tegenwoordige tijd
ik = stam
jij/je erachter = stam
gebiedende wijs = stam
anders in enkelvoud = stam + t
Dus: 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Uitleg pv in tegenwoordige tijd
lopen
werken
redden
ik loop
ik werk
ik red
loop jij?
werk jij?
red jij?
loop!
werk!
red!
hij,zij,het,jij loopt
hij, zij, het, jij werkt
hij, zij , het, jij redt

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 3
Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 23 - Tekstslide

Ons vliegtuig ..........(landen) veel later dan gepland.

Slide 24 - Open vraag

Mijn ouders .......(wachten) vast al langer dan een uur in de aankomsthal.

Slide 25 - Open vraag

Vanwege de mist .... (landen) vandaag alle vliegtuigen later.

Slide 26 - Open vraag

Wat ........(vinden) jij van onze nieuwe gymleraar?

Slide 27 - Open vraag

Karim .....(vinden) hem veel te streng.

Slide 28 - Open vraag

Maar ik ......(vinden) hem wel aardig.

Slide 29 - Open vraag

Uitleg persoonsvorm vt
In de verleden tijd heb je ook weer de stam nodig.
Je schrijft namelijk de stam + te(n) of stam + de(n).


werkwoord
tegenwoordige tijd
verleden tijd enkelvoud
verleden tijd meervoud
fietsen
ik fiets
ik fietste
wij fietsten
wachten
ik wacht
ik wachtte
wij wachtten
rennen
ik ren
ik rende
wij renden

Slide 30 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm vt
Sommige werkwoorden worden anders vervoegd in de verleden tijd. Dat noem je sterke en onregelmatige werkwoorden:
werkwoord
verleden tijd enkelvoud
verleden tijd meervoud
lopen
ik liep
wij liepen
zitten
ik zat
wij zaten
zijn
ik was
wij waren

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Opdracht 4
Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 33 - Tekstslide

Op het slaapfeestje van Roos .....(maken) we veel selfies.

Slide 34 - Open vraag

Het .... (sneeuwen) gisteren de hele dag!

Slide 35 - Open vraag

Toen wij de hond .....(aaien), begon hij te grommen.

Slide 36 - Open vraag

Mijn vader ............(brengen) zijn auto naar de garage.

Slide 37 - Open vraag

Ik ..... (vinden) gister een briefje van vijf euro.

Slide 38 - Open vraag

Mijn moeder ..... (branden) haar hand aan de oven.

Slide 39 - Open vraag

De tuinman .....(verpotten) de plantjes op het balkon.

Slide 40 - Open vraag

Tijdens de vakantie .....(missen) ik mijn vrienden.

Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Video

Opdracht 5
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. Soms moet je misschien 't kofschip gebruiken.

Slide 43 - Tekstslide

Mijn ouders .....(reizen) vroeger de hele wereld rond.

Slide 44 - Open vraag

Ze ..... (overnachten) op campings of in goedkope hotels.

Slide 45 - Open vraag

Ze ..... (genieten) van de mooie steden en de prachtige natuur.

Slide 46 - Open vraag

Zodra het ............(regenen) trokken ze verder naar een andere plek.

Slide 47 - Open vraag

Tussendoor .....(werken) ze om wat geld te verdienen.

Slide 48 - Open vraag

Hun ouders waren altijd blij als ze zich weer thuis ......(melden).

Slide 49 - Open vraag