Crisis H1, deel 2

Vandaag
keuzes maken
schaarste
opofferingskosten
consumeren vs investeren

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
keuzes maken
schaarste
opofferingskosten
consumeren vs investeren

Slide 1 - Tekstslide

Keuzes maken
Economie gaat vooral over het maken van keuzes
Want beperkte tijd en beperkte middelen
Dus gedwongen tot maken van keuzes

Slide 2 - Tekstslide

Als je nu zou kunnen kiezen, deze les volgen of iets iets voor jezelf doen, wat zou je kiezen?
Deze les volgen
Iets voor mezelf doen

Slide 3 - Poll

En als je zou kunnen kiezen, dit hele schooljaar geen lessen volgen of dit hele schooljaar wel gewoon lessen volgen?
Met alle consequenties van dien natuurlijk!
Hele schooljaar GEEN lessen volgen
Hele schooljaar WEL lessen volgen

Slide 4 - Poll

Keuzes
Het is dus een keuze, investeer je je tijd voor je toekomst?
Of gebruik je de tijd nu voor iets leuks?

Slide 5 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord schaarste?

Slide 6 - Woordweb

Schaarste in economische zin
Een product is schaars als er een offer of een inspanning moet worden geleverd om het te verkrijgen
Bijvoorbeeld een stoel of een tafel. 
Arbeid, natuur en kapitaal nodig om deze te maken.  

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel van de volgende goederen zijn schaars in economische zin?
Kraanwater, het zand op het strand, het licht uit een lamp, een bloemkool van de groenteboer.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quizvraag

opofferingskosten
Voor elke keuze die je maakt, moet je andere alternatieven opofferen. 
Dus als je ervoor kiest om op zaterdagmiddag bij de supermarkt te werken kan je die tijd niet meer besteden aan: schoolwerk, gamen, afspreken met vrienden, sporten, etc. 
De opbrengsten van die alternatieven offer je dus op. 

Slide 9 - Tekstslide

Opofferingskosten
De opofferingskosten zijn de netto-baten van het beste NIET-gekozen alternatief.
Hierbij telt niet alleen geld mee, maar ook waardering.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Anita heeft voor de besteding van haar zaterdagavond drie opties:

  1. Een bezoek aan een concert van The Script. Een kaartje kost €50,- maar dat heeft ze er graag voor over.
  2. Werken in het restaurant van haar oom. Dan verdient zij €60,- maar het is hard werken. Zij waardeert dit ongemak met €45,-
  3. Oppassen op het buurmeisje. Voor zo’n avondje krijgt zij €20,-. Anita vindt het oppassen leuk en zou het ook voor niks doen.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld





Maar hoe zit het nu met de opofferingskosten (netto baten van beste alternatief)?

Slide 12 - Tekstslide

voorbeeld

Slide 13 - Tekstslide

Misha heeft de keuze uit drie bijbaantjes; deze baantjes gelden per week.
a. Achter de kassa bij de supermarkt; 6 uur, dit levert € 4 per uur op.
b. Werken bij de bakker; 8 uur, dit levert € 3,50 per uur op.
c. Werken bij de manege; 5 uur, dit levert € 5 per uur op. Alleen het werken bij de manege geeft haar heel veel plezier; dit is haar € 10 waard.
Bereken de opofferingskosten per week van het werken bij de manege in euro's.
A
24
B
28
C
35
D
52

Slide 14 - Quizvraag

consumeren vs investeren
Wanneer goederen door de eindgebruiker worden aangeschaft om van te genieten -> consumeren

Wanneer goederen worden aangeschaft door een bedrijf om te worden ingezet bij het productieproces -> investeren

Slide 15 - Tekstslide

Een bedrijf schaft thee aan voor in de personeelskamer
A
investeren
B
consumeren

Slide 16 - Quizvraag

Huiswerk
Maak 1.16 t/m 1.22

Slide 17 - Tekstslide