§ 1.1 kiezen is kostbaar.

Voorstellen
Mevrouw Alsema
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Voorstellen
Mevrouw Alsema

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kunt het ontstaan van schaarste, de keuzes die daaruit voortkomen en het belang van opofferingskosten uitleggen en in verschillende contexten toelichten.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik: wat waren ook al weer de productiefactoren?

Slide 3 - Open vraag

§ 1.1 Kiezen is kostbaar
Waar gaat economie over?

Kernwoorden:
- schaarste
- alternatief aanwendbaar
- kosten & baten


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Schaarste
Iedereen heeft behoeften
Hierin kun je voorzien d.m.v. middelen, zoals tijd en geld. 
Omdat de middelen niet toereikend zijn voor alle behoefte, ontstaat er schaarste
 

Slide 6 - Tekstslide

Schaars goed=
Goed waarvoor productiefactoren ingezet moeten worden om het te verkrijgen.

Dus niet dat het product weinig voorkomt of zeldzaam is.

Slide 7 - Tekstslide

Vrije goederen
Hiervoor worden geen middelen opgeofferd > ze worden niet geproduceerd:

  • zon, regen, wind
  • water kan een vrij goed en een schaars goed zijn

Slide 8 - Tekstslide

Waarom is kraanwater een schaarsgoed en regenwater niet? Gebruik het begrip: alternatief aanwendbaar

Slide 9 - Tekstslide

Waarom is kraanwater een schaarsgoed en regenwater niet?

Slide 10 - Open vraag

Middelen zijn vaak alternatief aanwendbaar; d.w.z. dat je ze voor meerdere behoeften kunt inzetten. Je moet dus keuzes maken. 

Economie gaat over het maken van deze keuzes en hoe je dit kunt doen zodat er in zo veel mogelijk behoeften kan worden voorzien.

Je maakt een keuze door de kosten met de baten (opbrengsten) te vergelijken.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Stel, je hebt honger. Er zijn appelen beschikbaar (middelen). Eet je de appel(s) zo op, of ga je er een appeltaart van bakken?


Hoe meet je dit?
Je maakt een keus o.b.v. hoogste netto gecorrigeerde baten.


Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Je moet kiezen hoe je een vrijdagavond gaat doorbrengen. Je kunt thuisblijven of gaan werken bij de supermarkt. 

Het liefst blijf je thuis; je zou er € 5 voor overhebben om lekker thuis te blijven. Aangezien je thuisblijven dus fijn zou vinden, rekenen we dit € 5 als baten. 

Slide 13 - Tekstslide

Werken bij de supermarkt levert echter geld op: € 15 per avond. Je vindt je werk echter niet leuk. Je zou er € 5 voor over hebben om het niet te doen. Je vindt het dus niet fijn om te doen. Die € 5 rekenen we dus als kosten. 

Welke keuze maak je?

Slide 14 - Tekstslide

Werken bij de supermarkt levert echter geld op: € 15 per avond. Je vindt je werk echter niet leuk. Je zou er € 5 voor over hebben om het niet te doen. Je vindt het dus niet fijn om te doen. Die € 5 rekenen we dus als kosten. 

Welke keuze maak je?

Slide 15 - Tekstslide

N.B. 
Als je iets niet leuk vindt om te doen, is het bedrag wat je er voor over hebt om het niet te doen een kost. Als je het wel leuk vindt om te doen, is het bedrag dat je er voor over zou hebben om het te doen een opbrengst.

Slide 16 - Tekstslide

Opofferingskosten
Schaarste dwingt tot keuze. Als iemand voor iets kiest, offert hij de waarde van de alternatieven, de andere mogelijkheden op. 

Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief.

Slide 17 - Tekstslide

Gecorrigeerde netto baten
Om te weten hoeveel profijt je van je keuze hebt, moet je de opbrengst van het beste alternatief (dit zijn de opofferingskosten) van de netto baten aftrekken. 
Dit zijn dan de gecorrigeerde netto baten.

Slide 18 - Tekstslide

Opbrengst/waardering
Kosten/ongemak    -
Nettobaten
Opofferingskosten - 
Gecorrigeerde netto baten

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld 2 (vervolg)

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld 2 (vervolg)

Slide 21 - Tekstslide

Wat is NIET schaars?
A
Elektriciteit
B
Gas uit je gaspit in de keuken
C
Zonlicht
D
Drinkwater

Slide 22 - Quizvraag

Alternatieve aanwendbaarheid betekent:
A
dat je met dezelfde inspanning ook voor andere dingen kunt kiezen.
B
Dat een product gratis is.
C
Dat de opofferingskosten heel hoog zijn.
D
dat er geen opofferingskosten zijn.

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn opofferingskosten?
A
kosten voor het beste, niet gekozen alternatief
B
kosten voor de rente, die je normaal zou krijgen
C
gemiste opbrengsten die je hebt omdat je een andere keuze maakt
D
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.

Slide 24 - Quizvraag

Met middelen kun je in je behoeften voorzien. Deze middelen zijn
A
goederen en diensten
B
tijd en geld
C
vakantie en loon
D
consumeren en produceren

Slide 25 - Quizvraag

Iemand kent waardes toe aan de volgende producten. Chips 6, snoep 7, ijs 8, drinken 5. Hij kiest voor ijs want dat heeft voor hem de hoogste waarde. De opofferingskosten zijn?
A
8
B
7
C
18
D
15

Slide 26 - Quizvraag

De netto baten van een boek lezen bedragen?
A
0
B
40
C
85
D
-35

Slide 27 - Quizvraag

De opofferingskosten van een boek lezen bedragen?
A
90
B
85
C
50
D
35

Slide 28 - Quizvraag

De gecorrigeerde netto baten van betaald werk bedragen?
A
85
B
50
C
35
D
-35

Slide 29 - Quizvraag

Leerdoelen
- Je kunt het ontstaan van schaarste, de keuzes die daaruit voortkomen en het belang van opofferingskosten uitleggen en in verschillende contexten toelichten.

Slide 30 - Tekstslide


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Slide 32 - Video