Ma 22 jan Bijvoeglijke bijzin

Ma 22 jan Bijvoeglijke bijzin
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ma 22 jan Bijvoeglijke bijzin

Slide 1 - Tekstslide

De bijvoeglijke bijzin

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin geeft onmisbare of extra informatie over het woord dat ervoor staat. 
  • Het is zelf geen zinsdeel, maar onderdeel van een zinsdeel.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat).
  • Je kan een bijvoeglijke bijzin vervangen door een bijvoeglijk naamwoord


Slide 3 - Tekstslide

bijvoeglijke bijzin / betrekkelijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
De bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een persoonsvorm.
Vind de bijvoeglijke bijzin:
 De wedstrijd die ingelast werd speelden  de voetballers  in de Kuip.
 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd
De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling bijvoeglijke bijzin 
De bijvoeglijke bijzin vormt samen met het antecedent een zinsdeel. De bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord. 

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
Deze bijvoeglijke bijzin noteer je zo:
bijv.bijzin = die nieuw is --> snelweg

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin 
  • Een bijvoeglijke bijzin zegt iets over een ZN
  • De bijvoeglijke bijzin heeft altijd een PV.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord.
  • De betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wat en wie.
  • De bijvoeglijke bijzin is geen zelfstandig zinsdeel

Slide 8 - Tekstslide

De bijvoeglijke bijzin
Als een bijvoeglijke bepaling een bijzin is, noemen we dat een bijvoeglijke bijzin. (bvb-zin)
De bijvoeglijke bijzin is geen apart zinsdeel, maar vormt samen met het antecedent (dat waar het over gaat) een zinsdeel.

De bijvoeglijke bijzin begint meestal met die, dat, wie of wat.

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
De bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een persoonsvorm.


Vind de bijvoeglijke bijzin:
 De wedstrijd die ingelast werd speelden  de voetballers  in de Kuip.

 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd

De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Slide 10 - Tekstslide

Doel

Ik weet wat een bijvoeglijke bijzin is

Ik kan een bijvoeglijke bijzin benoemen in een zin

Slide 11 - Tekstslide

Een bijvoeglijke bijzin is een apart zinsdeel.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De kinderen die daar lopen, zijn moe, omdat ze gegymd hebben.
B
Die kinderen zijn, door de gymles, moe.
C
Die kinderen daar zijn moe van het gymmen.
D
Omdat zij gegymd hebben, zijn die kinderen moe.

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De docent, heeft weer een leerzame quiz gemaakt.
B
De docent Nederlands heeft, vandaag, weer een quiz gemaakt.
C
Een quiz is weer gemaakt door de docent die Nederlands geeft.
D
Een quiz is gemaakt door de docent, Nederlands.

Slide 14 - Quizvraag

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.

De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 15 - Quizvraag

een bijvoeglijke bijzin is
A
een zin en deze heeft een eigen persoonsvorm
B
is een zin, maar zonder persoonsvorm
C
is geen zin, maar een toevoeging
D
is een hoofdzin

Slide 16 - Quizvraag

Een bijvoeglijke bijzin begint met een
A
voegwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
betrekkelijk vnw.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een denk je een bijvoeglijke bijzin?
A
het voegt iets bij
B
het zegt iets over het lijdend voorwerp
C
het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
het is een bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bijzin?

De vrouw die daar fietst is vrolijk
A
De vrouw die
B
die daar fietst is vrolijk
C
De vrouw
D
die daar fietst

Slide 19 - Quizvraag

Ik snap de bijvoeglijke bijzin
A
Ja
B
Nee, ik wil graag extra uitleg

Slide 20 - Quizvraag

Huiswerk voor do 1 februari
Je herkent de hoofdzinnen en de bijzinnen.
Je herkent de voegwoorden
Je herkent een bijvoeglijke bijzin
Hij lijkt op de bijvoeglijke bepaling. 
Je weet wat het verschil is.

Slide 21 - Tekstslide