Begrippentest voor M4: wat hoort bij wat?

De manier waarop een bedrijf de verschillende marketinginstrumenten (de 6 P's) tegelijk gebruikt.
De mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien.
Woord dat je in de economie gebruikt wanneer bij het maken van het product (productie)middelen zijn opgeofferd.
Het vak gaat over behoeften die mensen hebben en de keuzes die zij maken om in hun behoeften te voorzien
Economie
Marketingmix
Welvaart
Schaars
1 / 43
volgende
Slide 1: Sleepvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

De manier waarop een bedrijf de verschillende marketinginstrumenten (de 6 P's) tegelijk gebruikt.
De mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien.
Woord dat je in de economie gebruikt wanneer bij het maken van het product (productie)middelen zijn opgeofferd.
Het vak gaat over behoeften die mensen hebben en de keuzes die zij maken om in hun behoeften te voorzien
Economie
Marketingmix
Welvaart
Schaars

Slide 1 - Sleepvraag

Het gemiddeld inkomen per inwoner van een land.
De totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land.
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit, zoals loon, rente, winst, huur en pacht.
De verdeling van het totale inkomen van een land over de inwoners.
Bruto binnenlands product (Bbp)
Inkomen per hoofd van de bebvolking
Personele inkomensverdeling
Nationaal inkomen

Slide 2 - Sleepvraag

Het verschijnsel waarbij loonstijging voor inflatie zorgt, en de inflatie juist weer voor een verdere loonstijging.
De lonen stijgen net zo veel als de prijzen.
Een algemene prijsstijging van goederen en diensten.
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Inflatie
Koopkracht
Loon-prijsspiraal
Prijscompensatie

Slide 3 - Sleepvraag

Het inkomen dat je in euro's verdient.
Je inkomen waarbij je rekening houdt met de inflatie.
Een indexcijfer dat de ontwikkeling van consumentenprijzen weergeeft.
De kwaliteit van je leven.
Nominaal inkomen
Reëel inkomen
Consumentenprijsindexcijfer (CPI)
Welzijn

Slide 4 - Sleepvraag

Het niet uitgeven van een deel van je inkomen.
Geld kun je gebruiken als rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel.
Je besteedt geld aan iets waarvan je verwacht dat het in waarde zal stijgen.
De winstuitkering die een bedrijf (een NV) doet aan de aandeelhouders.
Geldfuncties
Beleggen
Dividend
Sparen

Slide 5 - Sleepvraag

Alles wat je méér terugbetaalt dan je geleend hebt. De kosten bestaan uit rente en andere kosten.
Rente die na elk jaar wordt bijgeschreven bij je spaartegoed. In het volgende jaar krijg je rente over het spaarbedrag plus de bijgeschreven rente ('rente op rente').
De bank kan het rentepercentage op ieder moment wijzigen.
Een vergoeding voor iemand die haar geld beschikbaar stelt.
Rente
Samengestelde rente
Variabele rente
Kredietkosten

Slide 6 - Sleepvraag

Lening voor de aankoop van een huis, waarbij het huis als onderpand dient voor de bank.
Het gebruikmaken van geld van een ander.
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode (budgetplan).
Een lening voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen, zoals meubels of een auto.
Consumptief krediet
Hypothecaire lening
Lenen
Begroting

Slide 7 - Sleepvraag

Verandering van bijvoorbeeld de lonen, waarbij je geen rekening houdt met de inflatie.
Je kiest voor jezelf welke behoeften je het meest belangrijk vindt.
Verandering van bijvoorbeeld de lonen, waarbij rekening gehouden wordt met de inflatie.
Het geld zelf wordt minder waard als gevolg van inflatie.
Nominale verandering
Prioriteiten stellen
Geldontwaarding
Reële verandering

Slide 8 - Sleepvraag

Bedrijven besteden geld aan productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen.
Alle kosten die je hebt voor het maken van één product.
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen.
De extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt.
Afschrijven
Investeren
Kostprijs per product
Toegevoegde waarde

Slide 9 - Sleepvraag

Kosten die niet meteen veranderen als je meer of minder gaat produceren. Voorbeeld: huur van je gebouw.
Alle middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap.
Bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van hun productie voor mens en milieu.
Kosten die gaan veranderen als je meer of minder gaat produceren. Voorbeeld is de kosten van grondstoffen.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Productiefactoren
Variabele kosten
Vaste (of constante) kosten

Slide 10 - Sleepvraag

De omzet min de inkoopwaarde.
De productie per werknemer in een bepaalde tijd.
Verdeling van taken waarbij iedere werknemer het werk doet waar zij goed in is. Je hebt elk je eigen specialisatie.
De brutowinst min de bedrijfskosten. Dit kan nettowinst of nettoverlies zijn.
Arbeidsproductiviteit
Arbeidsverdeling
Brutowinst
Nettoresultaat

Slide 11 - Sleepvraag

De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.
Het totaalbedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van goederen en/ of diensten.
Het aantal producten (goederen en/ of diensten) dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs.
De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
Omzet
Productiecapaciteit
Evenwichtshoeveelheid
Evenwichtsprijs

Slide 12 - Sleepvraag

Een markt waarin je de aangeboden producten en de prijzen goed met elkaar kunt vergelijken.
Goed waarbij het voor de klant verschil maakt wie het levert of van welk merk het is.
Een goed waarbij het voor de makers niet uitmaakt wie dat goed levert.
Twee bedrijven vormen samen één nieuw bedrijf.
Transparante markt
Fusie
Heterogeen goed
Homogeen goed

Slide 13 - Sleepvraag

De afzet (omzet) van een bedrijf in procenten van de totale afzet (omzet) op de markt
Afspraken tussen bedrijven om hun onderlinge concurrentie te beperken.
Marktvorm met maar één aanbieder.
Marktvorm met veel aanbieders van heterogene producten.
Kartel
Marktaandeel
Monopolie
Monopolistische concurrentie

Slide 14 - Sleepvraag

Marktvorm met veel aanbieders en veel vragers van homogene goederen of diensten.
Marktvorm met een klein aantal aanbieders.
Redenen om te willen werken.
Afspraken per bedrijfstak over de arbeidsvoorwaarden. Collectieve arbeidsovereenkomst.
Oligopolie
Volkomen concurrentie
CAO
Arbeidsmotieven

Slide 15 - Sleepvraag

Onderneming met één of enkele eigenaren als aandeelhouder. De aandelen zijn niet voor iedereen te koop.
Onderneming met meerdere eigenaren die aandeelhouder zijn. De aandelen worden vrij verhandeld op de effectenbeurs.
Onderneming met één persoon die eigenaar is en de leiding heeft.
Onderneming met meerdere eigenaren die samen de leiding hebben.
BV
Eenmanszaak
NV
VOF

Slide 16 - Sleepvraag

Instelling die opgericht is om een bepaald doel te verwezenlijken en die niet op winst gericht is.
Belasting die NV's en BV's over hun winst betalen.
Wet die verbiedt dat er onderscheid gemaakt wordt op basis van geslacht, ras, leeftijd of afkomst.
Belasting die iedereen over zijn privé-inkomen moet betalen.
Inkomstenbelasting
Stichting
Vennootschapsbelasting
Algemene Wet Gelijke Behandeling

Slide 17 - Sleepvraag

Wet met regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
De prijs voor arbeid.
Wet met regels voor werk - en rusttijden.
Het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking hoort. Arbeidsdeelname.
Arbeidsparticipatie
Arbeidstijdenwet
Arbowet
Loon

Slide 18 - Sleepvraag

Sociale verzekeringen die alleen bestemd zijn voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben. Voorbeeld is de WW of de WIA.
Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is (samen vormen ze het aanbod van arbeid).
De mate waarin een bedrijf in staat is te concurreren met andere bedrijven.
Werknemers - verzekeringen
Arbeidsmarkt
Beroepsbevolking
Concurrentiepositie

Slide 19 - Sleepvraag

Overheidsinstelling die je helpt een baan te vinden en die beoordeelt of je recht hebt op een WW uitkering.
Arbeidsmarkt waarin de vraag naar personeel groter is dan het aanbod ervan. Het tegenovergestelde is een ruime arbeidsmarkt.
Alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid (samen vormen ze de vraag naar arbeid).
Wanneer je geen werk hebt, maar wel actief op zoek bent naar een baan waarvoor je meteen beschikbaar bent.
Krappe arbeidsmarkt
UWV
Werkgelegenheid
Werkloos

Slide 20 - Sleepvraag

Werkloosheid die het gevolg is van blijvende veranderingen in het productieproces door de aanbieders van producten.
Werkloosheid die ontstaat als de vraag naar goederen en diensten afneemt door dalende bestedingen.
Kortdurende werkloosheid omdat je even tijd nodig hebt om een (nieuwe) baan te vinden.
Werkloosheid die in bepaalde gebieden hoger is dan gemiddeld in een land.
Frictiewerkloosheid
Regionale werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Structurele werkloosheid

Slide 21 - Sleepvraag

Werkloosheid die het gevolg is van blijvende veranderingen in het productieproces door de aanbieders van producten.
Een zelfstandige zonder personeel.
Je hebt alleen werk wanneer een bedrijf je nodig heeft.
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, dus zonder einddatum.
Flexibele baan
Vaste baan
ZZP-er
Structurele werkloosheid

Slide 22 - Sleepvraag

Adviesinstelling van de overheid die onderzoekt wat de gevolgen van economische maatregelen kunnen zijn.
Deze instelling adviseert de regering over sociaal-economische onderwerpen zoals werkgelegenheid, lonen, uitkeringen en pensioenen.
Verzamelt allerlei informatie, onder andere over economische veranderingen.
Voorzieningen die de overheid levert en betaalt en waarvan iedereen gebruik kan maken.
SER
CPB
CBS
Collectieve goederen

Slide 23 - Sleepvraag

De overheid besteedt taken uit of draagt die over aan pariculiere ondernemingen.
Het totaal aan leningen van de overheid op een bepaald moment.
Landen waarvan de overheid bepaalt wat er geproduceerd wordt, hoeveel, door wie en tegen welke prijs.
Aanbieders van producten concurreren met elkaar om de gunst van de consumenten.
Marktwerking
Planeconomie
Privatiseren
Staatsschuld

Slide 24 - Sleepvraag

Economie waarin vraag en aanbod de prijzen bepalen en waarbij de overheid niet ingrijpt met regels en wetgeving.
Belastingen die je rechtstreeks aan de overheid betaalt. Het zijn belastingen over inkomen, winst en vermogen.
Belastingen die verwerkt zijn in een product, zoals btw en accijns. Je noemt ze ook wel kostprijsverhogende belastingen.
Economie waarin vraag en aanbod de prijzen bepalen, maar waar de overheid ingrijpt als het nodig is.
Directe belastingen
Indirecte belastingen
Sociale markteconomie
Vrije markteconomie

Slide 25 - Sleepvraag

De inkomsten op de rijksbegroting zijn lager dan de uitgaven.
Uitkering die betaald wordt met belastinggeld. Voorbeeld is de bijstand.
Land waarvan de overheid zorgt voor goede sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs voor iedereen.
De inkomsten op de rijksbegroting zijn hoger dan de uitgaven.
Begrotingsoverschot
Begrotingstekort
Verzorgingsstaat
Sociale voorziening

Slide 26 - Sleepvraag

Het minimumbedrag dat je nodig hebt om van te kunnen leven en dat door de overheid wordt vastgesteld.
Sociale verzekeringen voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben. Voorbeelden zijn WW en WIA.
Sociale verzekeringen voor alle inwoners. Voorbeelden zijn AOW, Anw en Wlz.
Het aantal ouderen in de totale bevolking neemt toe en de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt.
Sociaal minimum
Volksverzekeringen
Werknemers- verzekeringen
Vergrijzing

Slide 27 - Sleepvraag

Mensen zonder betaald werk die een uitkering ontvangen, bijvoorbeeld omdat ze arbeidsongeschikt, werkloos of boven de pensioenleeftijd zijn.
Mensen met betaald werk.
Actieven
Inactieven

Slide 28 - Sleepvraag

De economische groei is lager dan in de voorgaande periode en lager dan gemiddeld.
Bedrag voor loonbelasting en premies volksverzekeringen dat je werkgever inhoudt op je brutoloon en afdraagt aan de fiscus.
Het totaal aan leningen van de overheid op een bepaald moment.
Toename van de totale productie in een land, stijging van het bbp.
Economische groei
Recessie
Staatsschuld
Loonheffing

Slide 29 - Sleepvraag

Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt.
Bepaalde kosten die je op je inkomen in mindering mag brengen, zodat je minder belasting hoeft te betalen. Voorbeeld is de betaalde hypotheekrente.
Bedrag dat je bij je inkomen moet optellen als je een eigen huis bezit.
Belasting die iedereen over haar privé-inkomen moet betalen.
Aftrekposten
Eigenwoningforfailt
inkomstenbelasting
Progressief belastingtarief

Slide 30 - Sleepvraag

Belasting in box 3 over inkomen uit vermogen, zoals spaargeld en beleggingen.
Een korting op het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen.
Het eerste deel van je vermogen waarover je geen belasting hoeft te betalen.
Belasting die je betaalt voor het bezit van een auto.
Heffingskorting
Heffingsvrij vermogen
Vermogensrendementsheffing
Motorrijtuigenbelasting

Slide 31 - Sleepvraag

De verschillen in de hoogte van inkomens wordt in verhouding kleiner.
Het rendement wat je volgens de overheid (belastingdienst) hebt op je spaargeld en/ of beleggingen.
Een belasting die je als eigenaar van je woning aan de gemeente moet betalen. Onroerende zaak belasting.
Alle burgers en bedrijven.
Particuliere sector
OZB
Fictief rendement
Nivellering

Slide 32 - Sleepvraag

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding groter.
Je betaald voor het gebruik van de goederen en diensten die de overheid levert.
Iedereen met een inkomen moet een deel daarvan afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met een laag inkomen.
Degene die in staat is veel te betalen, moet in verhouding meer betalen.
Draagkrachtbeginsel
Profijtbeginsel
Solidariteitsbeginsel
Denivellering

Slide 33 - Sleepvraag

De totale uitvoerwaarde als percentage van het nationaal inkomen.
De totale invoerwaarde als percentage van het nationaal inkomen.
Een overzicht van alle betalingen aan het buitenland  en alle ontvangsten uit het buitenland.
Goederen worden eerst ingevoerd en na een korte bewerking meteen doorverkocht aan het buitenland.
Betalingsbalans
Exportquote
Importquote
Wederuitvoer

Slide 34 - Sleepvraag

Voor de handel zijn alle binnengrenzen tussen de lidstaten van de EU vervallen.
Een land met veel in- en uitvoer in verhouding tot het nationaal inkomen. Het land heeft een hoge import- en exportquote.
Er mag een maximum aantal producten worden ingevoerd. Ander woord is importquota.
Aantal landen binnen de EU met een gemeenschappelijke munt, de euro.
Open economie
Interne markt
EMU
Contingentering

Slide 35 - Sleepvraag

Maatregelen om de productie en werkgelegenheid bij bedrijven in het eigen land te beschermen tegen concurrentie uit andere landen.
De toenemende vrije wereldhandel als gevolg van het openstellen van grenzen en nieuwe vormen van communicatie en transport.
De overheid geeft subsidie aan exporterende bedrijven, waardoor die hun producten goedkoper aan het buitenland kunnen verkopen.
Importheffingen, douanerechten. Belasting op ingevoerde producten.
Exportsubsidie
Invoerrechten
Protectiemaatregelen
Globalisering

Slide 36 - Sleepvraag

Een product wordt geproduceerd en geëxporteerd door het land dat dit het beste en goedkoopste kan.
De mate waarin een land in staat is om beter en/ of goedkoper te produceren dan andere landen.
Internationale arbeidsverdeling
Internationale concurrentiepositie

Slide 37 - Sleepvraag

Hulp die een land rechtstreeks geeft aan een ontwikkelingsland.
De verhouding tussen de prijs van exportproducten en de prijs van de importproducten.
Ontwikkelingslanden zijn voor hun exportinkomsten afhankelijk van een of enkele (landbouw)producten.
Deze bank heeft als belangrijkste taak omtwikkelingslanden te helpen met leningen. De Wereldbank is een onderdeel van de Verenigde Naties.
Monocultuur
Ruilvoet
Wereldbank
Bilaterale hulp

Slide 38 - Sleepvraag

Organisatie die boeren in ontwikkelingslanden helpt door ze een eerlijke prijs voor hun producten te bieden.
Afspraken tussen landen die bedoeld zijn om de prijzen van bepaalde grondstoffen stabiel te houden.
Een kleine lening die verstrekt wordt aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden die niet kunnen lenen bij traditionele banken.
Een organisatie die ernaar streeft om de vrijhandel in de wereld te bevorderen.
Grondstoffenovereenkomst
Microkrediet
Wereld handelsorganisatie (WTO)
Fairtrade

Slide 39 - Sleepvraag

Het op elkaar afstemmen en gelijktrekken van wetten en regels.
In- en uitvoer van producten zonder handelsbelemmeringen.
Een land met weinig in- en uitvoer in verhouding tot het nationaal inkomen. Het land heeft een lage import- en exportquote.
De oorzaak van het ene probleem is het gevolg van een ander probleem.
vicieuze cirkel
Gesloten economie
Vrijhandel
Harmonisatie

Slide 40 - Sleepvraag

Slide 41 - Sleepvraag

Slide 42 - Sleepvraag

Je inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen.
Geld sparen om er incidentele uitgaven mee te kunnen betalen.
Alle nadelen die we als samenleving ondervinden van bijvoorbeeld milieuschade (negatieve externe effecten)
Een groep consumenten met dezelfde kenmerken voor wie een product of boodschap bedoeld is.
Budgetteren
Reserveren
Doelgroep
Maatschappelijke kosten

Slide 43 - Sleepvraag