Thema 3, mens en milieu basisstof 1 en 2

Thema 3: Mens en milieu
Week 1: Basisstof 1 en 2
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 3: Mens en milieu
Week 1: Basisstof 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

schoon water, energie, grondstoffen, recreatie, voedsel en frisse lucht (zuurstof)

Slide 2 - Tekstslide

manieren waarop de
mens het milieu
gebruikt

Slide 3 - Woordweb

Leerdoelen deze week
1. Je kunt 6 manieren noemen waarop de mens afhankelijk is van het milieu
2. Je kunt de voornaamste milieuproblemen noemen, de oorzaken daarvan en de maatregelen die worden genomen.
3. Je kunt het verschil uitleggen tussen intensieve veeteelt en biologische veeteelt.
4. Je kunt manieren noemen waardoor de voedselproductie hoger wordt.

Slide 4 - Tekstslide

Invloed van mensen
Mensen veranderen hun milieu.
Hierbij ontstaan soms milieuproblemen:

  1. Vervuiling = toevoegen van stoffen die er niet horen
  2. Uitputting = te veel stoffen uit het milieu halen
  3. Aantasting = natuurgebieden kappen/platbranden voor steden, fabrieken en landbouw

Slide 5 - Tekstslide

Vervuiling     Uitputting    Aantasting
Waar hoort elke afbeelding bij?
Sleep de afbeeldingen naar de juiste plek

Slide 6 - Sleepvraag

Oorzaken van de milieuproblemen
  1. Bevolkingsgroei
  2. Manier van leven. Dit bepaald je ecologische voetafdruk
    (= hoeveel ruimte je inneemt op aarde-> hoeveel energie gebruik je hoeveel schoon water hoeveel voedsel gooi je weg, waar komt je voedsel vandaan, hoeveel gif is er nodig geweest voor om jouw voedsel te kweken ...)

Slide 7 - Tekstslide

Bevolkingsgroei

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Ecologische voetafdruk

Slide 10 - Tekstslide

Gevolgen van de milieuproblemen
  1. Klimaatverandering = verandering van weertype
    Bijv. zwaardere stormen, overstromingen, droogte
  2. Zeespiegelstijging = stijging waterniveau in zeeën en oceanen
    Bijv. overstromingen
  3. Veranderingen in biodiversiteit = soorten die in een gebied leven nemen toe of juist af bijv. uitsterven witte neushoorn, toename processierups
  4. Ontbossing = kappen/platbranden bossen voor voedsel, grondstof, wonen. De leefomgeving van dieren veranderd.
    Meer kans op uitsterven van diersoorten

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Is het toenemen van het aantal mensen op de aarde een oorzaak of een gevolg van de milieuproblemen?
A
Oorzaak
B
Gevolg

Slide 13 - Quizvraag

Ontbossing is een oorzaak van milieuproblemen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Je ecologische voetafdruk kun je verkleinen door niet met de bus, maar met de fiets naar school te gaan
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Op welke manier kun je, je ecologische voetafdruk het kleinst maken?
A
Als je alleen groenten eet die in Nederland geteeld worden
B
Als je groenten eet uit Nederland, die in kassen geteeld zijn
C
Als je groenten eet uit Nederland, die op het land verbouwd zijn
D
Als je alle groenten eet die je in de supermarkt kunt krijgen

Slide 16 - Quizvraag

Milieuproblemen tegengaan
- Duurzaamheid = rekening houdend met het milieu 
Bijv. zonne-energie gebruiken i.p.v. normale stroom
of 
rijden in een elektrische auto i.p.v. een dieselauto
- Milieubeleid van de overheid, per land maar ook wereldwijd
- bijv. afval scheiden zodat een deel gerecycled kan worden
of
- geen gratis plastic tasjes meer (helpt bijvoorbeeld tegen de plastic soep in zeeën en oceanen)


Slide 17 - Tekstslide

Veeteelt
Levert dierlijk voedsel: melk, vlees, eieren

Twee soorten veeteelt:
1.intensieve veehouderij = bio-industrie
2. biologische veeteelt

Slide 18 - Tekstslide

Intensieve veehouderij (bio-industrie)
  • veel dieren op kleine oppervlakte
  • veel dierlijke mest (uitwerpselen + urine), soms mestoverschot
  • verhogen productie door:
       * veredeling
       * kunstmatige inseminatie
       * genetische modificatie


Slide 19 - Tekstslide

Intensieve veehouderij (bio-industrie)
  • Voordelen:
  • Hoge opbrengst
  • Lage kosten
  • Goedkoop vlees
  • Nadelen
  • Sneller ziektes
  • Gebruik van veel medicijnen
  • mestoverschot
  • mogelijk veel dierenleed




Slide 20 - Tekstslide

Intensieve akkerbouw
  • monocultuur
  • veel dierlijke of kunstmest 
  • pesticiden
  • veel kans op plagen
  • kans op resistentie tegen pesticide
  • goedkoop produceren

Slide 21 - Tekstslide

Biologische akkerbouw
  • alleen weinig mest
  • geen pesticiden
  • weinig kans op plagen
  • inzet van natuurlijke vijanden, lokdozen, plakstrips
  • wisselteelt
  • geen resistentie tegen pesticide
  • duurder om te produceren

Slide 22 - Tekstslide

Veredeling
Ouders met goede eigenschappen worden uitgezocht.
De kinderen die daar uitkomen en de beste eigenschappen hebben
worden gebruikt om verder mee te fokken
(in het voorbeeld is dat varken nr. 2).


Slide 23 - Tekstslide

Kunstmatige inseminatie (KI)
sperma mannelijk dier met goede eigenschappen wordt opgevangen en vervolgens ingebracht in de baarmoeder van een vrouwelijk dier.

Slide 24 - Tekstslide

Genetische modificatie (GM)
Veranderen van erfelijke eigenschappen in het laboratorium
Een organisme waarbij dat gebeurt is noem je transgeen organisme (of GM-organisme)
Genetische modificatie (GM)
Veranderen van erfelijke eigenschappen in een laboratorium.

Een organisme waarbij dat gebeurt is noem je transgeen organisme (of GM-organisme)
Een stukje DNA wordt verwijderd (boven) en vervangen door DNA met gunstigere eigenschappen (onder)

Slide 25 - Tekstslide

Biologische veeteelt
- Dieren krijgen meer ruimte
Dieren krijgen onbespoten voedsel 
- Minder gebruik van medicijnen

Slide 26 - Tekstslide

Biologische veeteelt
  • Voordelen:
  • Geen gifstoffen
  • dieren hebben het goed
  • kwalitatief goed vlees
  • Nadelen
  • Minder opbrengsten
  • Minder dieren kun je houden
  • vlees is duurder




Slide 27 - Tekstslide

Vleesvervangers
  • Voordelen:
  • geen dieren nodig
  • Nadelen
  • vrij prijzig, soms duurder dan vlees (bio-industrie
  • het is niet precies hetzelfde als vlees




Slide 28 - Tekstslide

Erfelijke eigenschappen van dieren kunnen verandert worden. Op welk van onderstaande manieren maak je een transgeen organisme?
A
Genetische modificatie
B
Veredeling
C
Kunstmatige inseminatie

Slide 29 - Quizvraag

Waarom is je ecologische voetafdruk veel kleiner wanneer je vleesvervangers eet ipv vlees?

Slide 30 - Open vraag

Aan de slag
Maak basisstof 1 en 2 in je boek.
Deze moeten aan het einde van het volgende lesuur af en nagekeken zijn.

Slide 31 - Tekstslide

Noem 2 dingen die je vandaag geleerd hebt.

Slide 32 - Open vraag

Schrijf 1 ding op dat je nog lastig vindt.

Slide 33 - Open vraag

Was het nu makkelijker om op te letten tijdens de uitleg, omdat je steeds tussendoor op je tablet/laptop mee moest doen om vragen te beantwoorden?
A
B
C
D

Slide 34 - Quizvraag

Heb je nog tips voor mij?

Slide 35 - Open vraag