H5.1 Zoutformules en namen

5.1 Zoutformules en namen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.1 Zoutformules en namen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert hoe zouten worden gevormd.
  • Je leert een aantal ionsoorten kennen en hoe een ionrooster ontstaat.
  • Je leert hoe je namen en formules van zouten opstelt.

Slide 2 - Tekstslide

gemeenschappelijke kenmerken zouten
 
  1. formule  begint met positief metaal- (of ammonium) ion gevolgd door negatief  ion
  2. geleiden stroom in opgeloste of gesmolten toestand (elektronen kunnen dan vrijer bewegen)
  3. vast bij kamertemperatuur (hoog smeltpunt)
  4. hebben een kristalstructuur

Slide 3 - Tekstslide

Vorming van een zout

Slide 4 - Tekstslide

Zoutrooster
  • Een zoutrooster is oneindig
  • Er is geen begin of eind
  • Hierdoor is de chemische formule van een zout een verhoudingsformule
  • Deze geeft de verhouding aan tussen de positieve en negatieve ionen in het rooster.
  • De ionen worden bij elkaar gehouden door de ionbinding of zoutbinding.




Slide 5 - Tekstslide

Wat is een zout ?
Een zout is een chemische verbinding 
opgebouwd uit ionen:  Geladen deeltjes.

   

Een zout bestaat uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaal ionen.
   

Slide 6 - Tekstslide

Naamgeving enkelvoudige ionen
Positieve ionen: Naam atoom + ion            (Tabel 5.3 boek)
Vb. Na+ => Natrium-ion

Negatieve ionen: Naam atoom + ide ion     (Tabel 5.2 boek)
Vb. Cl- => Chloride-ion
(zie ook PS. Groep 15, 16 en 17): 
Voor de meeste negatieve ionen geldt bij de naamgeving:
naam atoom + ide.
LET OP! Uitzondering: 
Oxide (O2-)
Sulfide (S2-)

Slide 7 - Tekstslide

Electrovalentie
De officiële term voor de “lading van een ion” is de electrovalentie
  Fe2+ heeft een electrovalentie van 2+
  U6+ heeft een electrovalentie van 6+
  Cl- heeft een electrovalentie van 1-

Slide 8 - Tekstslide

Samengestelde ionen (behalve waterstofcarbonaat, moet je deze allemaal uit je hoofd kennen)
Zie tabel 5.4 in je boek

Slide 9 - Tekstslide

Formules van zouten zijn altijd verhoudingsformules.
De totale lading is altijd nul!
Aan de formule kun je zien hoe vaak elk ion aanwezig is in het zout.

Slide 10 - Tekstslide

Zoutformule
De totale lading van een zout is neutraal



Opdracht: Maak de totale lading van de volgende zouten neutraal: Na+ S2-  en Ca2+ Br-

Slide 11 - Tekstslide

 opstellen verhoudingsformule van een zout
(volg altijd het 4 stappenplan!)
  1. noteer de naam vh zout                                                       1) natriumoxide
  2. symbolen ionen tussen haakjes                                       2)   (Na+)(O2-)
  3. totale lading gelijk maken                                                    3)   (Na+)2(O2-)  
  4. als je haakjes weg kunt werken doe dat:                       4)    Na2O(s)

    bij samengestelde ionen kun je vaak niet alle haakjes wegwerken !
    zoals bij lood(II)nitraat  =  Pb(NO3)2(s)

Slide 12 - Tekstslide

Samenvoegen deel 1
Maar wat nu bij
Fe2+ + 2 Cl- -> FeCl2 IJzerchloride
Fe3+ + 3 Cl- -> FeCl3 IJzerchloride
2+
3+
IJzer(II)chloride
2+
IJzer(III)chloride
3+

Slide 13 - Tekstslide

naamgeving zouten: 

  • van sommige metaalionen bestaan meerdere varianten
  • met een Romeins cijfer geef je de lading van het metaalion aan.  
  • ijzer(III)chloride =FeCl3                          en  ijzer(II)sulfaat = FeSO4

  • mangaan(IV)oxide=MnO2                           mangaan(II)chloride =MnCl2

  • kwik(II)sulfide=HgS      
    positief metaal- of ammonium(NH4-)ion, gevolgd door het negatieve ion

Slide 14 - Tekstslide

Samenvoegen deel 2
Als je het natrium-ion en het chloride-ion samenvoegt krijg je: Natriumchloride 
Verhouding is 1 : 1

Wat nu als de verhouding anders is? Bijv. Na3(PO4)




Natriumfosfaat

Dus géén di, tri etc. 
Het is een verhoudingsformule
Het zegt dus iets over de verhouding waarin de twee ionen voorkomen in het zout. 

Slide 15 - Tekstslide

Samengestelde ionen
Wanneer een zout bestaat uit samengestelde ionen waar er meer dan één van zijn, moet het samengestelde ion tussen haakjes worden opgeschreven:
Fe2+ en OH- wordt Fe(OH)2
Ca2+ en PO43- wordt Ca3(PO4)2
Bij één samengesteld ion, geen haakjes noteren:
Ca2+ en SO42- wordt CaSO4
Na+ en CO32- wordt Na2CO3


Slide 16 - Tekstslide

Geef de juiste 
verhoudingsformule ("zoutformule")
Cl-
O2-
OH-
SO42-
Ca2+
CaCl2
CaO
Ca(OH)2
CaSO4
K+
Fe2+
Fe3+

Slide 17 - Tekstslide

Geef de juiste 
verhoudingsformule ("zoutformule")
Cl-
O2-
OH-
SO42-
Ca2+
CaCl2
CaO
Ca(OH)2
CaSO4
K+
KCl
K2O
KOH
K2SO4
Fe2+
FeCl2
FeO
Fe(OH)2
FeSO4
Fe3+
FeCl3
Fe2O3
Fe(OH)3
Fe2(SO4)3

Slide 18 - Tekstslide


A
ijzertrichloride
B
ijzer(II)chloride
C
ijzerchloride
D
ijzer(III)chloride

Slide 19 - Quizvraag


A
tinfosfaat
B
tin(II)fosfaat
C
tin(III)fosfaat
D
tin(IV)fosfaat

Slide 20 - Quizvraag

Oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen

Slide 22 - Tekstslide



Slide 23 - Open vraag

Par. 5.2: Zouten in water
Namen en formules zouten
Oplossen van zout
Oplos- en indampvergelijking

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan de verhoudingsformule van een zout opstellen
Ik kan de oplosvergelijking opstellen
Ik kan de indampvergelijking opstellen

Slide 25 - Tekstslide

Stel de verhoudingsformule..
1. Koper(II)sulfaat
2. Kaliumjodide
3. Bariumnitraat
4. Lood(II)nitraat
Voorbeeld:          aluminiumsulfaat
formules ionen:     Al3+          SO42-
lading kruisen(index):      2                  3
formule zout:                         Al2(SO4)3

Slide 26 - Tekstslide

Verhoudingsformule
1. CuSO4
2. KI
3. Ba(NO3)2
4. Pb(NO3)2

Slide 27 - Tekstslide

Oplosbaarheid in water?
1. CuSO4
2. KI
3. Ba(NO3)2
4. Pb(NO3)2
SO42-
I-
NO3-
Cu2+
K+
Ba2+
Pb2+
Zoek op in tabel 45A

Slide 28 - Tekstslide

Oplosvergelijking
Oplosvergelijking:
zout (s) -> +ion (aq) + -ion(aq)


Altijd checken of de zouten KUNNEN oplossen in water: BINAS 45

Slide 29 - Tekstslide

Het opstellen van oplosvergelijkingen
  • Kaliumchromaat opgelost in water.
  • K2CrO4 (s)
Welke ionen?
  • K+ en CrO42- 
Oplosvergelijking
  • K2CrO4 (s) -> 2 K+ (aq) + CrO42- (aq)

Slide 30 - Tekstslide

Stel de oplosvergelijking van: 
Zout 1: kopersulfaat
Zout 4: lood(II)nitraat

Slide 31 - Tekstslide

Antwoord:
1. CuSO4 (s) --> Cu2+ (aq) + SO42- (aq)

4. Pb(NO3)2 (s) --> Pb2+ (aq) + 2 NO3- (aq) 

Slide 32 - Tekstslide

Indampvergelijking
Na+(aq)+Cl(aq)NaCl(s)

Slide 33 - Tekstslide

Geef de indampvergelijking van:
3. bariumnitraat oplossing

Slide 34 - Tekstslide

Hoe zit het met de leerdoelen?
Ik kan de verhoudingsformule van een zout opstellen
Ik kan de oplosvergelijking opstellen
Ik kan de indampvergelijking opstellen

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk
Neem par. 5.1 nogmaals goed door.
Maak de volgende opdrachten:
5, 6, 7b, 10 a en c, 14.


Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video