interpunctie

Interpunctie
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In deze les...
Leer je:
  • Waarom leestekens belangrijk zijn
  • Welke leestekens er zijn: . ! ? , : “” ; … () – / 
  • Hoe je de verschillende leestekens gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom leestekens?
Het maakt een tekst makkelijker te lezen.
Leestekens kunnen een tekst een andere betekenis geven.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik houd van je lieve vriendin.

Van wie houd ik?
A
van jou
B
van jouw vriendin

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik houd van je, lieve vriendin.

Ik houd van je lieve vriendin.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"De voorzitter," zei de secretaris, "is niet geschikt voor zijn functie."

De voorzitter zei: "de secretaris is niet geschikt voor zijn functie."

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het einde van een zin
Dit is een zin. Is dit een vraag? Dit is heel belangrijk!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Woest, word ik ervan! 
  • Pas op, glad! 
  • Zit!
  • Ik ben thuis!

Slide 12 - Tekstslide

emotie
waarschuwing
Gebiedende wijs
uitroep

De komma
  • tussen twee persoonsvormen in samengestelde zinnen:
    Als je hier de hoek om gaat, kom je bij de bushalte.
  • tussen bijvoeglijke naamwoorden die bij het volgende zelfstandige naamwoord horen:
    Er staat een mooie, glimmende auto in de straat.
  • in een opsomming (maar niet voor het woordje 'en'):
    Ik heb een hond, twee katten, zes goudvissen en een konijn.
  • achter een briefaanhef:
    Geachte redactie,
  • rondom een aanspreking: Bello, waar ben je?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
  • komt voor voegwoorden zoals 'omdat', 'want' en 'hoewel':
    Ik blijf thuis, omdat de timmerman komt.
     Hij is ziek, want hij heeft koorts.
    Ik kom op je verjaardag, hoewel het een hele reis is.
  • rondom een bijzin of toevoeging die iets meer vertelt over het zojuist genoemde:
    Nick en Simon, een populair duo uit Volendam, hebben een nieuwe cd.
    De benzineprijs, die al vier keer verhoogd is, jaagt de mensen de auto uit.
      

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma - advies
  • Meer den één komma in een zin? Zet een punt.
  • Met veel komma's verlies je structuur. Gebruik signaalwoorden om je informatie te structureren.

Verbeter de volgende zin:
Het autoportier ging gelukkig gemakkelijk open, en toen ze buitengekomen waren, liepen ze naar de dichtstbijzijnde garage, waar niemand aanwezig bleek te zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De dubbele punt
Na een dubbele punt komt meestal een opsomming, 
een uitleg of een citaat.

Het eerste woord na de dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter (tenzij het een hoofdletterwoord is, zoals een naam). Na de dubbele punt schrijf je wel een hoofdletter als er een volledige zin geciteerd wordt. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De dubbele punt
  •  De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
     
  • Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.

  • De minister heeft gezegd: "Hier is geen geld meer voor."

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Bij citaten. Dus als je letterlijk vertelt wat
    iemand heeft gezegd, komt het gesproken gedeelte
    tussen aanhalingstekens.

“Dit is,” zo benadrukte hij, “een citaat.”

De minister-president noemde het voorstel ‘uiterst onverstandig’.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Voor een titel van een boek of film.

De folder ‘Dat lossen we samen wel op’ vind ik betuttelend.



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Voor ironie, woordgrapjes, zelfbedachte woorden en als je het over het woord als woord hebt.

Gut, wat kijk ik ‘charmant’ op deze foto.

De aanhalingstekens hebben dan een ‘knipoogfunctie’: u, lezer, begrijpt dit wel.

Het woord ‘tafel’ heeft vijf letters.
 



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist:
Lotte zei: "Wat een leuke jongen".
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn strafwerk.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
D
Om het woord 'strafwerk'

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na de komma
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt en punt komma's 
Kies het goede antwoord.
Dubbele punt of punt komma's.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke zin is correct?

A
We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk.
B
We hebben een mooie zomer gehad: Vooral augustus was heerlijk.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Dubbele punt of punt komma?
A
De quizmaster riep; 'En. Pierre, wat hebben ze gewonnen?'
B
De quizmaster riep: 'En. Pierre, wat hebben ze gewonnen?'

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Kies het goede antwoord.
A
Anna komt wat later; ze reist met de trein.
B
Anna komt wat later: ze reist met de trein.
C
Anna komt wat later: Ze reist met de trein.
D
Anna komt wat later ; Ze reist met de trein.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraagtekens en aanhalingstekens
Hoort hier een vraagteken te staan of niet? 
Horen hier aanhalingstekens te staan of niet? 
Kies het goede antwoord.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag teken of geen vraag teken?
A
Waar staat het zout?
B
Waar staat het zout.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag teken of geen vraag teken?
A
Waar ga je heen.
B
Waar ga je heen?

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens of geen aanhalingstekens?
A
Hij zei: "Ik ben cool."
B
Hij zei: Ik ben cool.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de punten en komma goed?
A
Ja, dank u. Het was heel lekker.
B
Ja. dank u, het was heel lekker.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Punt of komma?
A
Het bedrag is 40.000 Euro.
B
Het bedrag is 40,000 Euro.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de komma goed?
A
Het is mooi weer omdat, de zon schijnt.
B
Het is mooi weer, omdat de zon schijnt.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke zin staan de komma's goed?
A
Ik ging naar de supermarkt en ik kocht: 1 banaan, 2 peren en drie tomaten.
B
Ik ging naar de supermarkt en ik kocht: 1 banaan, 2 peren, en drie tomaten

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies