In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
2TAB
Slide 1 - Tekstslide
timer
2:00
Je hebt 2 minuten om: - Je boeken te pakken
- Pen te pakken
- Toiletbezoek
- Iets uit het kluisje te halen
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
- Lesstof herhalen jaar 1 -
Aan het eind van de les kan je:
- bijwoordelijke bepalingen in een zin vinden.
- pv, ow, wg, lv en mv in een zin vinden.
- Je hebt in kaart welke zinsdelen je al beheerst (en welke nog iets minder).
Slide 3 - Tekstslide
Je kunt bijwoordelijke bepalingen in een zin vinden.
Je kunt pv, ow, wg, lv en mv in een zin vinden.
Je hebt in kaart welke zinsdelen je al beheerst (en welke nog iets minder).
Lesdoelen
Slide 4 - Tekstslide
In deze les:
Herhaling paragraaf 8;
de uitleg behandelen van paragraaf 10 (en hierbij aantekeningen maken);
opdrachten van paragraaf 10: ZD Mixopdrachten maken;
gezamenlijk afronden.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
§8: Bijwoordelijke bepaling
blz. 212-213
Slide 7 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Waar? Waarheen? Waarom? Waardoor? Waarvandaan? Wanneer? Hoe? Van wie? Bijvoorbeeld:
Op de markthebben we een verse stroopwafel gekocht.Waar?
In verband met de drukte zal de NS extra treinen inzetten.Waarom?
De supermarkt sluit om tien uur ’s avonds.Wanneer?
Deze coverband komt uit Eindhoven.Waarvandaan?
Slide 8 - Tekstslide
De bijwoordelijke
Soms zijn bijwoordelijke bepalingen niet zo makkelijk te vinden omdat je vragen als waar en wanneer niet kan stellen. Maar als je de zinnen op de juist manier ontleedt, blijven ze vanzelf over.
Let op: soms bevat een zin geen bijwoordelijke bepaling, soms één, soms meer dan één.
bepaling (bwb)
Slide 9 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
We bespreken opdracht 4 van paragraaf 8 (blz. 213).
Slide 10 - Tekstslide
Benoem het *zinsdeel*.
Fabian / kon / de bal / *heel gemakkelijk* / tegenhouden.
A
onderwerp (ow)
B
lijdend voorwerp (lv)
C
meewerkend voorwerp (mv)
D
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Slide 11 - Quizvraag
Benoem het *zinsdeel*.
*In verband met de sportdag* / vallen / vrijdag / de lessen / uit.
A
onderwerp (ow)
B
lijdend voorwerp (lv)
C
meewerkend voorwerp (mv)
D
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Slide 12 - Quizvraag
Benoem het *zinsdeel*.
Gisteren / heb / ik / tien euro / geleend / *aan mijn buurman*.
A
onderwerp (ow)
B
lijdend voorwerp (lv)
C
meewerkend voorwerp (mv)
D
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Slide 13 - Quizvraag
Benoem het *zinsdeel*.
Muriel heeft me *op mijn verjaardag* een tijdschrift gegeven.