naamvallen 1e 3e en 4e - Wiederholung

Freitag, den 19. Oktober

Ziel der Stunde: Du kannst die Fälle benutzen

Wiederholung Grammatik:
- Welke naamvallen kennen we? 
- Hoe vind je de 1e, 3e en 4e naamval door te ontleden?

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2,4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Freitag, den 19. Oktober

Ziel der Stunde: Du kannst die Fälle benutzen

Wiederholung Grammatik:
- Welke naamvallen kennen we? 
- Hoe vind je de 1e, 3e en 4e naamval door te ontleden?

Slide 1 - Tekstslide

Welke naamval is het onderwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 2 - Quizvraag

Welke naamval is altijd het lijdend voorwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 3 - Quizvraag

In welke naamval staat het lidwoord?
"Der Mann lauft weg."
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 4 - Quizvraag

Welke naamval staat het lidwoord?
"Ich zeige den Weg"
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 5 - Quizvraag

Aan het eind van de les kan je:

De juiste naamval in de zin plaatsen.


Kan je de 1e, 3e en 4e  naamval vinden.


Slide 6 - Tekstslide

Verandering van het lidwoord

1e naamval (ow)


Der Mann läuft.

Die Frau läuft.

Das Mädchen läuft.

Die Menschen laufen.

                                  
4e naamval (lv) 


Ich sehe den Mann laufen.

Ich sehe die Frau laufen.
 Ich sehe das Mädchen laufen.
 Ich sehe die Menschen laufen.

Slide 7 - Tekstslide

In welke naamval staat het lidw?
"Er hat den Wagen gestolen!"

Slide 8 - Open vraag

Wat is hier de vierde naamval?
Das Mädchen schlieBt das Fenster.

Slide 9 - Open vraag

Ontleed de zinnen.

Schrijf de juiste uitgangen in je schrift.

  1. D____ Mann (m) läuft durch das Haus.
  2. D____ Mann hat d____ Frau gesehen.
  3. D_____ Frau hat d_____ Mädchen gerufen.
  4. D___ Kinder (mv) haben d____ Geschenk (o).
  5. D____ Mädchen kauft d____ Puppe (v).





Slide 10 - Tekstslide

3e naamval (meew.vw)
Het mw vind je door vóór het zinsdeel aan of voor te zetten of weg te laten.

Ik geef aan de moeder bloemen.
de moeder is mw
Ich schenke der Mutter Blüme.

Slide 11 - Tekstslide

3e naamval meew.vw
Pietje geeft  aan een meisje een kus.
Pietje gibt einem Mädchen einen Kuss. (3e-v)

Welk zinsdeel zie je nog meer in deze zin?

Slide 12 - Tekstslide

3e naamval (meew. vw)
De man geeft                   aan het kind              de hond.
Der Mann schenkt              dem Kind         den Hund.
Ein Mann schenkt              einem Kind       einen Hund.
Kein Mann schenkt         keinem Kind      keinen Hund.
ond (1e-m)                 mw (3e-onz)            lv (4e- m)
 

Slide 13 - Tekstslide

De EIN-Gruppe

ein, kein, mein ,dein, sein, unser, eurer, ihr Ihr
een, geen, mein, jouw, zijn, onze, jullie, hun, uw

krijgen dezelfde uitgang zoals die van -ein-!


Slide 14 - Tekstslide

Ontleed de zinnen.

Schrijf de juiste uitgangen in je schrift.

  1. Mein___ Vater (m)  kauft sich ein___ neuen Wagen (m).
  2. Hat eur____ Lehrerin (v) lange Haare?
  3. Sein__ Freundin (v) gibt ihr__ Bruder (m) ein___ Geschenk (o).


Slide 15 - Tekstslide

Wat heb je nog nodig wat de naamvallen betreft?

Slide 16 - Woordweb

Stappen om de juiste naamval te vinden.
  1. Voorzetsels zoeken.
  2. Ontleden: ow, lv, mw
  3. geslacht (m/v/o/mv)
  4. Der-/ein-/pvnw-schema


Slide 17 - Tekstslide

Mach die Aufgabe über die Fälle.
Bist du fertig? Mach die (Wahl)aufgaben aus Kapitel 3.

Slide 18 - Tekstslide