Les 4.3.2 Massa

Les 4.3 Massa
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 4.3 Massa

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Nakijken 4 t/m 8 (blz 32)
  • Les 4.3 Massa deel 2
  • Maken opgaven

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken: 4 t/m 8 (blz 32)

Slide 3 - Tekstslide

Molrekenen
  • Stap 1: noteer de reactievergelijking
  • Stap 2: bereken de chemische hoeveelheid (aantal mol) van de gegeven stof
  • Stap 3: bereken de chemische hoeveelheid (aantal mol) van de gevraagde stof (door de molverhouding van je gegeven stof)
  • Stap 4: reken de chemische hoeveelheid om naar de gevraagde grootheid en eenheid (bijvoorbeeld omrekenen naar massa in g)
  • Stap 5: controleer de significantie

Slide 4 - Tekstslide

4
  • a) Bij het verbranden van hout ontstaan kooldioxide en water. Deze gassen verdwijnen direct in de lucht, maar hebben wel een massa.
  • b) Links van de pijl hebben de beginstoffen samen een massa van 1,0 + 1,2 = 2,2 kg. Volgens de wet van massabehoud moet er rechts van de pijl dan ook 2,2 kg vrijkomen. Dat betekent dat er 2,2 − 0,60 = 1,6 kg CO2(g) is vrijgekomen.
  • c) 

Slide 5 - Tekstslide

4
  • d) C6H10O5(s) + 6 O2(g) → 6 CO2(g) + 5 H2O(l)
  •                 1              :    6             :          6            :        5

Slide 6 - Tekstslide

4
  • d) C6H10O5(s) + 6 O2(g) → 6 CO2(g) + 5 H2O(l)
  •                 1              :    6             :          6            :        5

Slide 7 - Tekstslide

5a
stof: CH4

  • m = 1,0 g
  • n = ? mol
  • M = 1 × 12,01 + 4 × 1,008 = 16,042 g/mol



  •  
  • n = 1,0 : 16,042
  • n = 0,063 mol methaan
  • 5b) Reactievergelijking: 2 mol zuurstof is nodig voor de verbranding van 1 mol methaan, dus  verbranding van 0,063 mol methaan is 2×0,063 mol = 0,13 mol zuurstof nodig.

Slide 8 - Tekstslide

5c
stof: O2

  • m = ? g
  • n = 0,13 mol
  • M = 2 × 16,00 = 32,00 g/mol



  • m = n × M
  • m = 0,13 × 32,00
  • m = 4,2 g zuurstof

  • 5d) 1,0 + 4,2 = 5,2 g.

Slide 9 - Tekstslide

6
  • a) MgH2(s) + 2 H2O(l) → MgO2H2(s) + 2 H2(g)

Slide 10 - Tekstslide

6b

Slide 11 - Tekstslide

7

Slide 12 - Tekstslide

8
  • a) 2 NaN3(s) → 2 Na(s) + 3 N2(g)

Slide 13 - Tekstslide

8b

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen 4.3 Massa
  • Je kunt op microniveau uitleggen waarom de wet van massabehoud altijd geldt.Je kunt molverhoudingen gebruiken om massaberekeningen uit te voeren aan reacties.
  • Je kunt uitleggen wat de begrippen overmaat en ondermaat inhouden.
  • Je kunt uitrekenen welke stof bij een reactie in over-/ondermaat aanwezig is.

Slide 15 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
  • Ondermaat: de beginstof die als eerste op is
  • Overmaat: de beginstof die na de reactie nog over is. 

  • Een overmaat appels: 

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld 4
  • In een vat wordt 50 gram NH3(g) gemengd met 50 gram HCl(g). Hierbij ontstaat NH4Cl(s).
  • Geef aan welke stof in overmaat aanwezig is en bereken hoeveel gram NH4Cl(s) ontstaat.

Slide 17 - Tekstslide

Maken: 9 t/m 11 (blz 34)

Slide 18 - Tekstslide

9
  • a) 2 C8H18(l) + 25 O2(g) → 16 CO2(g) + 18 H2O(l)

Slide 19 - Tekstslide

9b

Slide 20 - Tekstslide

10

Slide 21 - Tekstslide

10

Slide 22 - Tekstslide

10

Slide 23 - Tekstslide

10

Slide 24 - Tekstslide

11

Slide 25 - Tekstslide