5e les - di 14 sept - Personal pronouns

Welcome HV1B
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome HV1B

Slide 1 - Tekstslide

homework woe 15 sept 8e uur
Leren: páginas 74 & 75 - herhalen 'theme words' en A. Nieuw: 'C'.

Maken:




Slide 2 - Tekstslide

Stepping Stones Chapter 1

Slide 3 - Tekstslide

Hello HV1B :)
What we are going to do today:
1. Uitleg over Pronouns
2. Oefenen Pronouns in groepjes
3. Opdrachten uit het boek
4. Wat niet af is = homework

Slide 4 - Tekstslide

Aan het eind van de les:
Kennen/kunnen we:
- De persoonlijk voornaamwoorden in het Engels
- Kunnen we de persoonlijk voornaamwoorden gebruiken
I can use the verb to have
I can use the verb to be
I know what subject pronouns are and how to use them

Slide 5 - Tekstslide

Homework for today - vobulary
Quiz eachother
Write down words your classmate doesnt know
After a while, ask them this word again

Slide 6 - Tekstslide

Familymembers in English - write down 7 and look at exercise 1 (hand-out)

Slide 7 - Woordweb

1.
Check and correct your answers!

Slide 8 - Tekstslide

The mother of your father or mother

Slide 9 - Open vraag

A brother or sister

Slide 10 - Open vraag

A person’s female child.

Slide 11 - Open vraag

Exercise 2 - vobulary
1. grandmother/grandma
2. parents
3. last name / family name / surname
4. man
5. sibling
6. son
7. uncle
8. daughter
9. woman
10. first name


Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 13 - Woordweb

Slide 14 - Tekstslide

Which of these is not a personal pronoun?
A
he
B
we
C
I
D
my cat

Slide 15 - Quizvraag

Maak deze zin af:
Personal pronouns...
A
vertellen iets over de uitspraak van woorden
B
verwijzen naar mensen dieren of dingen
C
verwijzen nooit naar dieren of dingen
D
gebruik je om bezit aan te geven

Slide 16 - Quizvraag

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Slide 17 - Tekstslide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 18 - Tekstslide

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 19 - Quizvraag

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 20 - Quizvraag

Vul aan:
___ (hij) is taller than me.
A
he
B
we
C
she
D
you

Slide 21 - Quizvraag

Are ___ (we) going to play soccer with her?
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 22 - Quizvraag

Wat denk je dat het werkwoord to be in het Nederlands betekent?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 23 - Quizvraag

Exercise 3

Slide 24 - Tekstslide

Extra oefenen met 
de Personal pronouns?



Slide 25 - Tekstslide

Choose the correct form of to be:
I __ twelve years old
A
are
B
am
C
is
D
have

Slide 26 - Quizvraag

Choose the correct form of to be:
My cat ___ very sleepy
A
is
B
am
C
are
D
has

Slide 27 - Quizvraag

Choose the correct short form of to be:
We___ always happy to visit my uncle
A
'm
B
're
C
is
D
's

Slide 28 - Quizvraag

Choose the right form of to have:
My parents _____ got two cars
A
have
B
has

Slide 29 - Quizvraag

Choose the right form of to be or to have:
I __ so exited to be here
A
have
B
is
C
are
D
am

Slide 30 - Quizvraag

Choose the right form of to be or to have:
You ____ smart pupils
A
is
B
are
C
has
D
am

Slide 31 - Quizvraag

Uitleg ...
Er valt weinig uit te leggen je moet dit rijtje gewoon goed onthouden!!

Slide 32 - Tekstslide

Maak een zin met de vorm van to be

Slide 33 - Open vraag

Pas toe ...kies uit am/are/is
is are
are is
is are
are are
is
is am is
is are am

Slide 34 - Tekstslide

Antwoorden ...

Slide 35 - Tekstslide

John and Casey _____ best friends
A
're
B
are
C
is
D
's

Slide 36 - Quizvraag

Sleep de vormen van to be naar de juiste plek in de zinnen.
1. I _________ at home.

2. You _________ with your brother.

3. He _________ working out.
am
is
are

Slide 37 - Sleepvraag

Kies het juiste antwoord:

My sister ____ my best friend.
A
Am
B
Is
C
Are
D
's

Slide 38 - Quizvraag

I ____ a big black dog at home.
A
am
B
have
C
has
D
are

Slide 39 - Quizvraag

My father and I _____ at the zoo today.
A
am
B
is
C
are
D
have

Slide 40 - Quizvraag

Greg ____ beautiful long hair. His parents _____ short grey hair.
A
have - has
B
has - have
C
has - has
D
have - have

Slide 41 - Quizvraag

have got = hebben
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
Je mag het ook afkorten:
have (got)
have (got)

has (got)
has (got)
has (got)

have (got)
have (got)
have (got)
've (got)
've (got)

's (got)
's (got)
's (got)

've (got)
've (got)
've (got)

Slide 42 - Tekstslide

I ____ a boy and I _____ a lot of friends.
A
am - am
B
am - has
C
am - have
D
are - have

Slide 43 - Quizvraag

My parents ___ a blue car. The car ___ at the garage at the moment.
A
have - is
B
has - is
C
have - are
D
have - am

Slide 44 - Quizvraag

you 
He/she/it 
We/you/they
am
are 
is 
have (got) 
has got
Ik
Wij 
've got
's got 
'am 
're 

Slide 45 - Sleepvraag

Exercise 4

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link

Slide 49 - Link

Slide 50 - Link

Ik kan de juiste vorm van to be & to have ( got) gebruiken.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
misschien

Slide 51 - Quizvraag

Well done!


Slide 52 - Tekstslide