Warming Up Taal deel 1 pre advies

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 1 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 2 - Quizvraag

Het meervoud van
sleutel

Slide 3 - Open vraag

Luister goed
De woorden aan de linkerkant hebben allemaal een lange klank
aa / oo/ uu/ oo /ie/, maar je schrijft ze met één letter.

Om de lange klank te behouden, schrijf je in het meervoud een komma voor de s.

kilo’s

menu's

panda's

kiwi’s

guppy’s

Slide 4 - Tekstslide

let op
Bij woorden op -ee en -ie is dit niet nodig.

Daarom schrijf je de s in die gevallen aan het woord vast.

tralies

abonnees

dictees

toffees

tralies

guppy’s

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 6 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
garage's
B
garages

Slide 7 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
pasfoto's
B
pasfotoos

Slide 8 - Quizvraag

één dictee - twee ........

Slide 9 - Open vraag

één tribune - twee ........

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

werkwoord: dromen
 Tine en Ilse ..... van een baan.
TT

Slide 12 - Open vraag

werkwoord: redden
De man .... de jongen uit het water.
TT

Slide 13 - Open vraag

werkwoord: verloten
....... jij een auto.
TT

Slide 14 - Open vraag

werkwoord: bouwen
De architect ...... een mooi huis.
TT

Slide 15 - Open vraag

Vul het hele werkwoord van het onderstreepte woord in!
Mijn moeder braadt het vlees.

Slide 16 - Open vraag

Vul de goede vorm in van het woord tussen haakjes!
Pas op, ............ bankje is nog nat! (geverfd)

Slide 17 - Open vraag

Vul de goede vorm in van het woord tussen haakjes! Gebruik de tegenwoordige tijd.
Papa en mama ........... na het avondeten. (afwassen)

Slide 18 - Open vraag

Aanhalingstekens
3 vormen bij citaten
1. Sofie zei: "Ik woon hier."
2. "Ik woon hier", zei Sofie.
3. "Hier", zei Sofie, "woon ik."

Slide 19 - Tekstslide

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin staan de aanhalingstekens op de goede plek?
A
'Goedemorgen buurman, zei' meneer De Vries.
B
'Goedemorgen' buurman, zei meneer De Vries.
C
'Goedemorgen buurman, zei meneer De Vries.'
D
'Goedemorgen buurman', zei meneer De Vries.

Slide 22 - Quizvraag

33. Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 23 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens in het citaat goed?
A
Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
B
Ik: "zei Ik heb geen zin.'
C
'Ik zei': Ik heb geen zin.

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

werkwoord: MAKEN
 ..... jij gisteren een mooie tekening?
VT

Slide 26 - Open vraag

werkwoord: verloten
De winkel ........ gisteren een auto.
VT

Slide 27 - Open vraag

werkwoord: bouwen
De architect ...... gisteren een mooi huis.
VT

Slide 28 - Open vraag

We gaan beginnen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link