Week 37 theorie klas 3G

Kijk naar taal : 
Synoniemen en antoniemen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kijk naar taal : 
Synoniemen en antoniemen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Synoniemen en antoniemen herkennen en benoemen.
- Van een woord een synoniem en een antoniem geven.

-Homoniemen herkennen.
-Homofonen herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Challenge !
  • Kies zelf een woord en schrijf het in je schrift zonder dat anderen het zien
      of type het in Word.
  • Vertel over het woord  zonder het woord te noemen.
  • Je groepsleden moeten raden welk woord je hebt.
timer
0:30
30 sec per persoon

Slide 3 - Tekstslide

SYNONIEM
Definitie?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Bedenk nu zelf een voorbeeld van synoniemen. (b.v. paard en knol)

Slide 7 - Open vraag

Synoniem voor crimineel is
A
onaardig
B
misdadig
C
agressief
D
enthousiast

Slide 8 - Quizvraag

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 9 - Quizvraag

Synoniem voor opmerkelijk is
A
normaal
B
gezien
C
bijzonder
D
merkloos

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Antoniem
Definitie?

Slide 12 - Tekstslide

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 13 - Tekstslide

Homoniemen

Slide 14 - Tekstslide

Tja wat zou een homoniem kunnen zijn? Schrijf je idee op
timer
2:00

Slide 15 - Open vraag

Homoniemen
  • Woorden met 2 betekenissen
  • Je schrijft ze hetzelfde
  • Context in de zin

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 19 - Tekstslide

Even checken!

Slide 20 - Tekstslide

Homoniemen zijn.....
A
Twee woorden met dezelfde betekenis maar je schrijft ze anders
B
Twee verschillende woorden voor dezelfde betekenis
C
Twee betekenissen voor hetzelfde woord
D
Geen idee, ik moet nog even goed oefenen

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 24 - Quizvraag

Maak 2 zinnen met het volgende woord: kater

Slide 25 - Open vraag

Maak 2 zinnen met het volgende woord: arm

Slide 26 - Open vraag

Maak 2 zinnen met het volgende woord: weer

Slide 27 - Open vraag

Maak 2 zinnen met het volgende woord: arm

Slide 28 - Open vraag

Maak 2 zinnen met het volgende woord: kop

Slide 29 - Open vraag

Zijn de volgende woorden homoniemen? "Reizen" en "rijzen".

Slide 30 - Open vraag

Welke zin bevat het correcte homoniem?
A
De jeuk is zo erg; ik krap uit ellende mijn hoofdhuid kapot.
B
Op het strand vond ik een mooie krap.
C
Dat jurkje zit veel te krap.
D
De kat krapt de krullen van de trap.

Slide 31 - Quizvraag

Welke zin bevat het correcte homoniem?
A
Het deeg reist de pan uit!
B
Ik heb vandaag reist gegeten.
C
In 'Back to the Future' reist de hoofdpersoon door de tijd.
D
Wij gaan vanavond op rijs.

Slide 32 - Quizvraag

Homoniemen
(bedenk er zoveel mogelijk)

Slide 33 - Woordweb

Synoniemen
(bedenk er zoveel mogelijk)

Slide 34 - Woordweb

Ik vind homoniemen over het algemeen makkelijker dan synoniemen
Ik vind homoniemen makkelijker
Ik vind synoniemen makkelijker
Ik vind het allebei even makkelijk
Ik vind het allebei even moeilijk

Slide 35 - Poll

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

leiden - lijden

zei - zij

ligt - licht

Slide 36 - Tekstslide

Homoniem
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk
bank: zitmeubel / geldinstelling
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht
Geef in de volgende zinnen aan of er een homoniem of een homofoon in staat. 

Slide 38 - Tekstslide

Ik las in de boeken dat we geen reisje meer konden boeken.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 39 - Quizvraag

Wij staarden naar de koe in de wei.
A
homofoon
B
homoniem

Slide 40 - Quizvraag

Ik zat op de bank tv te kijken, toen ik zag dat er een bank werd overvallen.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 41 - Quizvraag

Wat maak jij een hard geluid, dat is niet goed voor mijn hart.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 42 - Quizvraag

Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

A
homofoon
B
homoniem

Slide 43 - Quizvraag

Ik geef jouw boek terug aan jou.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 44 - Quizvraag

De koper koopt al het koper op.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 45 - Quizvraag

De vrouw die in haar strandstoel ligt, heeft heel veel last van het licht van de zon.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 46 - Quizvraag