Quiz Kapitel 1 en 2
1 / 24
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Stel jezelf voor in het Duits
Ik heet..../Ik ben......
Ik heet..../Ik ben......
Slide 2 - Woordweb
Schrijf in het Duits waar je woont
Ik woon in........
Ik woon in........
Slide 3 - Woordweb
ich
du
er / es / sie
wir
ihr
sie / Sie
ik
jij
hij
wij
jullie
zij / u
het
zij
Slide 4 - Sleepvraag
het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 5 - Sleepvraag
ich
du
er / es / sie
wir
ihr
sie / Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 6 - Sleepvraag
Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n
Slide 7 - Quizvraag
ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt
Slide 8 - Quizvraag
er (kommen)
A
komt
B
kommt
C
kommst
D
kommen
Slide 9 - Quizvraag
ich (hören)
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen
Slide 10 - Quizvraag
ihr (kaufen)
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft
Slide 11 - Quizvraag
du (besuchen)
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 12 - Quizvraag
Vertaal: Mädchen
Slide 13 - Open vraag
Vertaal: Eltern
Slide 14 - Open vraag
Vertaal: schön
Slide 15 - Open vraag
Vertaal: Zimmer
Slide 16 - Open vraag
Vertaal: wichtig
Slide 17 - Open vraag
Vertaal: auch
Slide 18 - Open vraag
Vertaal: groß
Slide 19 - Open vraag
Vertaal: aber
Slide 20 - Open vraag
Vertaal: Spaß
Slide 21 - Open vraag
Vertaal: Hausaufgaben
Slide 22 - Open vraag
Vertaal: langweilig
Slide 23 - Open vraag
Vertaal: heute
