1.2 Waarom koop je dat?

H1 Wat heb je nodig?
Paragraaf 1.2 Waarom koop je dat?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1 Wat heb je nodig?
Paragraaf 1.2 Waarom koop je dat?

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Behoeften

Slide 3 - Woordweb

Iemand die iets koopt is een comsument
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Wat is zelfvoorziening?
A
Dat je zelf boodschappen kunt doen
B
Dat je veel consumeert
C
Dat je zelf iets maakt waarmee je in je behoeften kunt voorzien
D
Dat je altijd in je behoeften kunt voorzien

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen goederen en diensten?

Slide 6 - Open vraag

Noteer 2 euro en 55 cent op de juiste manier

Slide 7 - Open vraag

Wat is de formule om een gemiddelde te berekenen?

Slide 8 - Open vraag

Herhaling begrippen paragraaf 1.1 
  • Behoefte
  • Goederen
  •  Diensten
  • Consumeren
  • Zelfvoorziening

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
  • Je kent het verschil tussen sociale en commerciële beïnvloeding.
  • Je weet waarom fabrikanten en winkeliers reclame maken.
  • Je kunt met een percentage een getal uitrekenen.

Slide 10 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 1.2 
  • Budget
  • Sociale beïnvloeding
  • Commerciële beïnvloeding
  • Reclame

Slide 11 - Tekstslide

Behoeften verschillen
Mensen hebben verschillende behoeften. Dat kan komen door:
  • verschil in smaak
  • verschil in geslacht
  • verschil in leeftijd
  • verschil in budget (= het geld waarover je kunt beschikken).

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn enkele redenen waarom mensen verschillende behoeften hebben?
A
verschil in geslacht
B
verschil in smaak
C
verschil in leeftijd
D
verschil in budget

Slide 13 - Quizvraag

Sociale beïnvloeding
  • Mensen hebben invloed op wat jij koopt
  • Familie
  • Vrienden
Commerciële beïnvloeding
  • Winkeliers en fabrikanten proberen jou wat te laten kopen
  • Reclame 
  • Influencers
  • commercieel betekent dat ze wat willen verdienen

Slide 14 - Tekstslide

Wat betekent 'commercieel'?
A
Willen leren
B
Willen verdienen
C
Willen delen
D
Willen helpen

Slide 15 - Quizvraag

Reclame
Met Reclame proberen winkeliers en fabrikanten aandacht te trekken voor hun producten.
Zij hopen door die reclame meer te gaan verkopen.

Reclame ook aantrekkelijk voor consumenten want:
  • Je leert nieuwe producten kennen
  • Je weet waar korting is

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Waarom maken winkeliers en fabrikanten reclame voor hun producten?
A
Om aandacht te trekken en meer te verkopen
B
Om te weten waar korting is
C
Om nieuwe producten te leren kennen
D
Om consumenten te helpen

Slide 18 - Quizvraag

Met procenten een getal berekenen 1/2
Te berekenen aantal of bedrag = percentage : 100 x totaal

Stap 1: Maak van de vraag een som
Stap 2: Maak van het percentage een decimaal getal. Deel het door 100.
Stap 3: Vermenigvuldig het decimale getal met het totaal.

Slide 19 - Tekstslide

Met procenten een getal berekenen 2/2
Op een fiets van €350 krijg je 15% korting. Hoeveel korting is dat?

Stap 1:  15% van €350
Stap 2: 15% = 15 : 100 = 0,15
Stap 3: 0,15 x €350 = €52,50

Slide 20 - Tekstslide

Een fiets kost €495, maar je krijgt 35% korting. Hoeveel kost de fiets nu?

Slide 21 - Open vraag

Je kunt nu
  • Je weet waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
  • Je kent het verschil tussen sociale en commerciële beïnvloeding.
  • Je weet waarom fabrikanten en winkeliers reclame maken.
  • Je kunt met een percentage een getal uitrekenen.

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 1.2: 16, 19, 20, 25, 26, 27 
Maken Rekenopdrachten: 6, 8, 10 en 11
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 1.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 1.2

 

timer
25:00

Slide 23 - Tekstslide