Les 13/04/2022 1C

Formuleren les 2 H4
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Formuleren les 2 H4

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen uit je leesboek
Leg je huiswerk (opdracht 1, 2 en 4 blz 123) op de hoek van je tafel

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerk bespreken 
- Wat weet je nog?
- Herhaling theorie 
- Werken in Nieuw Nederlands Online 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk: opdracht 1, 2 en 4 blz 123

Slide 4 - Tekstslide

Waar wijst een
verwijswoord naar terug?

Slide 5 - Woordweb

Mannelijke en vrouwelijke woorden heb het lidwoord ....

Slide 6 - Open vraag

Onzijdige woorden heb het lidwood ....

Slide 7 - Open vraag

Verwijswoorden
Een verwijswoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is --> mannelijk/vrouwelijk/onzijdig

  • De-woorden: mannelijk of vrouwelijk (woordenboek!)
           hem/haar/zijn/deze/die - zij/ze/haar/deze/die
  • Het-woorden: onzijdig
           het/zijn/dit/dat

Slide 8 - Tekstslide

Als je het bod op je fiets te laag vindt, moet je ... afwijzen
A
hem
B
het

Slide 9 - Quizvraag

Dit computerspel is immens populair, omdat ... zo spannend is.
A
het
B
hij

Slide 10 - Quizvraag

Omdat ik mijn brommer niet kan repareren, wil ik ... verkopen.
A
haar
B
hem

Slide 11 - Quizvraag

Als dit theater geen subsidie krijgt, zal ... zeker gesloten worden.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 12 - Quizvraag

Toen de beuk ziek bleek, besloot de tuinman dat ... gekapt moest worden.
A
hij
B
zij

Slide 13 - Quizvraag

Werken aan de opdracht
Wat? Maak de extra opdrachten in Nieuw Nederlands Online. Je mag zelf kiezen welk onderdeel. 
Hoe? Zelfstandig 
Tijd? 10 minuten
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs 
Klaar? Werk aan ander huiswerk of lees verder uit je leesboek

Slide 14 - Tekstslide

Geen huiswerk i.v.m. toetsweek

Slide 15 - Tekstslide

10 minuten stillezen uit je leesboek
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdr 2 en 4 blz 119)

Slide 16 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerk bespreken 
- De oefentoets maken 

Slide 17 - Tekstslide

Zinsdelen
  • Persoonsvorm: zin vragend maken, andere tijd zetten, getal veranderen

  • Onderwerp: wie/wat + persoonsvorm?, getal veranderen 

  • Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden uit de zin

  • Lijdend voorwerp: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk: opdracht 2 en 4 blz 119

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 2

1. Die leuke broek heeft Moira bij Zara of H&M gekocht. 

  • Persoonsvorm: heeft
  • Onderwerp: Moira
  • Werkwoordelijk gezegde: heeft gekocht
  • Lijdend voorwerp: die leuke broek
  • Die leuke broek / heeft / Moira / bij Zara of H&M / gekocht.

Slide 20 - Tekstslide

2. Soms rijdt mijn broer met zijn scooter door een rood verkeerslicht.

  • Persoonsvorm: rijdt 
  • Onderwerp: mijn broer
  • Werkwoordelijk gezegde: rijdt 
  • Lijdend voorwerp: x 
  • Soms / rijdt / mijn broer / met zijn scooter / door een rood verkeerslicht

Slide 21 - Tekstslide

3. Welk reclamespotjes heeft vorig jaar eigenlijk de Gouden Loeki gewonnen?

  • Persoonsvorm: heeft
  • Onderwerp: welke reclamespotjes
  • Werkwoordelijk gezegde: heeft gewonnen
  • Lijdend voorwerp: de Gouden Loeki 
  • Welk reclamespotjes / heeft / vorige jaar / eigenlijk / de Gouden Loeki / gewonnen?

Slide 22 - Tekstslide

4. In deze scheurkalender kun je elke dag een leuk weetje lezen.

  • Persoonsvorm: kun
  • Onderwerp: je 
  • Werkwoordelijk gezegde: kun lezen 
  • Lijdend voorwerp: een leuk weetje 
  • In deze scheurkalender / kun / je / elke dag / een leuk weetje / lezen

Slide 23 - Tekstslide

5. Apa Sherpa stond al 21 keer op de top van de Mount Everest (8848 meter).

  • Persoonsvorm: stond 
  • Onderwerp: Apa Sherpa
  • Werkwoordelijk gezegde: stond 
  • Lijdend voorwerp: x
  • Apa Sherpa / stond / al 21 keer / op de top van de Mount Everest. 

Slide 24 - Tekstslide

6. Tot ontzetting van de toeschouwers schoot de voetballer de bal in het eigen doel.
  • Persoonsvorm: schoot
  • Onderwerp: de voetballer
  • Werkwoordelijk gezegde: schoot 
  • Lijdend voorwerp: de bal 
  • Tot ontzetting van de toeschouwers / schoot / de voetballer / de bal / in het eigen doel. 

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4
  1. Onze leraar Engels geeft een proefwerk.
  2. Hij moet de boeken over een maand terugbrengen.
  3. Wil jij de was doen?
  4. Deze nieuwe film kan je bij elke bioscoop zien. 
  5. Vanochtend poetste ik mijn tanden.
  6. Heeft zij vaak een brief geschreven aan haar Finse vriendin?

Slide 26 - Tekstslide

Ellen gaat haar gitaar na de zomer verkopen.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 27 - Open vraag

Aan zijn broertje gaf hij laatst een mooi computerspel.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 28 - Open vraag

Laura geeft mij altijd parfum voor mijn verjaardag.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 29 - Open vraag

Werken aan de opdracht
Wat? Maak de oefentoets in Nieuw Nederlands Online.
Hoe? Zelfstandig 
Tijd? 10 minuten
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs 
Klaar? Werk aan ander huiswerk of lees verder uit je leesboek

Slide 30 - Tekstslide

Geen huiswerk i.v.m. de toetsweek

Slide 31 - Tekstslide