Un vídeo sobre un día en la playa
1. Ze gingen naar de costa del sol.
2. Naast het strand waren bomen.
3. Het was lekker weer, maar er was wel wat wind.
4. Het was heel druk op het strand, er waren veel mensen.
5. Op het strand werden er spullen verkocht.
6. Het zeewater was lekker volgens de spreker van het filmpje.
7. Er was een strandtentje waar je iets kon kopen.