Werkwoordspelling - herhaling - havo 3 - bn van od en vd

Werkwoordspelling - herhaling (3) - havo 3
BN van OD - VD
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling - herhaling (3) - havo 3
BN van OD - VD

Slide 1 - Tekstslide

De luie kat.

De rode kat.

De ontspannen kat.

De vermoeide kat.

De dromende kat.
Het bijvoeglijk naamwoord!

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
...'zeggen' iets van een zelfstandig naamwoord; 
...geven een kenmerk of eigenschap aan;
...staan vaak vóór een zelfstandig naamwoord;
...soms staan ze erachter, ná een koppelwerkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Mag ik mijn zwarte tas hier op de bank laten staan?

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
mijn
B
zwarte
C
tas
D
bank

Slide 4 - Quizvraag

Deze fiets is lelijk. Ik wil die groene mountainbike.

Wat is hier het bijvoeglijk naamwoord?
A
Deze
B
fiets
C
lelijk
D
groene

Slide 5 - Quizvraag

De geschreven verslagen zijn gisteren beoordeeld.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
geschreven
B
verslagen
C
gisteren
D
beoordeeld

Slide 6 - Quizvraag

Bijvoeglijke naamwoorden
Er zijn 'gewone' bijvoeglijke naamwoorden, zoals 'rode' of 'luie', maar bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook van werkwoorden gemaakt worden.

Twee soorten werkwoorden zijn daarvoor erg geschikt:
1. het voltooid deelwoord
2. het onvoltooid deelwoord

Slide 7 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Heeft altijd een hww bij zich van hebben, zijn of worden.

Hij heeft geschreven.
Het is gemaakt.
Dat wordt gezegd.

Slide 8 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord
Geeft aan HOE het onderwerp iets doet in de zin.

Huilend liep het meisje de klas uit.
Gisteren zag ik hem rennend door de straten gaan.

Slide 9 - Tekstslide

Margreet heeft de moord op haar echtgenoot altijd ontkend.

ontkend =
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Jonas kwam lopend naar school.

lopend=
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Mikkend op de bovenkant gooide de jongen de bal naar het bord.

mikkend =
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 12 - Quizvraag

Dat deuntje heeft mij altijd geïrriteerd.

geïrriteerd =
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

bn van voltooid deelwoord
Als het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord komt: NIKS meer aan doen. (Meestal, toch.)
Een gelopen race, de beladen vrachtwagen, de gebraden haan.

Een bn van een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord schrijf je zo kort mogelijk, maar let op de klank!
De gebrande pinda's, de gehate dictator, de gewitte muur.

Slide 14 - Tekstslide

bn van onvoltooid deelwoord
Meestal komt er een 'e' achter het onvoltooide deelwoord.
Als het een het-woord is, waar je 'een' voor zet, dan hoeft dat niet.

Het huilende kind stond op de stoep. 
Een huilend kind is niet echt vrolijk.

Slide 15 - Tekstslide

En nu jij! 
Gaat het lukken?

Slide 16 - Tekstslide

De [kiezen] president juichte na de verkiezingsuitslag.

Slide 17 - Open vraag

De [gillen] leerlingen maakten een puinhoop van het lokaal.

Slide 18 - Open vraag

Het [branden] huis wordt nu door de brandweermannen geblust.

Slide 19 - Open vraag

De [blussen] brand smeulde nog wel een paar uurtjes door.

Slide 20 - Open vraag

Een [verblinden] licht scheen in mijn ogen.

Slide 21 - Open vraag

Die [bederven] vleeswaren moet je niet meer opeten, hoor.

Slide 22 - Open vraag

Hoe goed begrijp je nu wat een bn van een onvoltooid en een voltooid deelwoord is?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

The end!

Slide 24 - Tekstslide