Past Simple review

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Past Simple

Aan het einde van de les kun je:

* De verleden tijd (Past Simple) in het Engels gebruiken met regelmatige en onregelmatige werkwoorden
* Vragen en ontkenningen maken in de Past Simple

Snap je het al?

Sla dan de video en de slides met uitleg over en begin aan de quiz

Nog wat uitleg nodig?

Kijk de video en/of bestudeer de uitleg op de volgende slides voordat je de quizvragen maakt

Gewone zinnen - Regular Verbs

Na een regelmatig werkwoord, schrijf je

'ed'

I walk -> I walked

He walks -> He walked

They walk -> They walked

 Spelling regelmatige ww

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter: I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat: I drop - I dropped

Als een werkwoord eindigt op medeklinker + y, dan verandert de y in 'ie':

I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + y:
I play - I played

Gewone zinnen - onregelmatige werkwoorden

Er zijn geen regels voor de onregelmatige werkwoorden, je moet ze uit je hoofd leren.

Past Simple - Vragen en ontkenningen

Vragen:

Did + onderwerp + hele werkwoord:

Did you walk to school yesterday?

Did you see him last week?

Ontkenningen:

Didn't + hele werkwoord:

You didn't walk to school yesterday.

We didn't see the movie last weekend.

Past Simple - signaalwoorden

Als je dit soort woorden tegenkomt, weet je dat je de Past Simple moet gebruiken:

• yesterday
• last week
• ten minutes ago
• in 2007
• the other day
• when ... [past simple]

Fill in: We ..... on holiday 2 years ago.

1. go
2. went
3. been
4. walked

Fill in: I ..... a sandwich yesterday.

1. eat
2. drink
3. drank
4. ate

What is the past tense of: buy

1. buyed
2. bought
3. boughd
4. bught

What is the past tense of: Study

1. studyd
2. studyied
3. studyed
4. studied

What is the past tense of: Work

1. works
2. worked
3. working
4. worked

My sister ......... to the party yesterday. She stayed at home.

1. not went
2. didn't went
3. didn't go
4. not go

....... him a present?
No, it wasn't his birthday yet.

1. Did you gave
2. Did you give
3. Gave you
4. Did you giving

She ..... a lot of money yesterday.

1. spend
2. spent
3. didn't spend
4. didn't spent

Where ...... to? I think he went home.

1. went he
2. did he went
3. goes he
4. did he go

We ....... the book because it was boring.

1. read
2. readed
3. didn't readed
4. didn't read

...... home? No, my brother drove.

1. Did you drive
2. Did you drove
3. Drove you
4. Drive you

What have you learnt?

* je kunt zinnen maken in de past simple

* je kunt vragen en ontkenningen maken in de past simple

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.