Naamvallen klas GT

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
Aan het einde van deze les kun/weet je:
1. Welke naamvallen er in het Duits zijn
2. Wanneer ik welke naamval moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

In welke naamval staat het onderwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
weet ik niet

Slide 4 - Quizvraag

Welke naamval krijgt altijd het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
weet ik niet

Slide 5 - Quizvraag

Welke naamval krijg je bij een meewerkend voorwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
weet ik niet

Slide 6 - Quizvraag

Hoe kun je het onderwerp in een zin vinden?

Slide 7 - Open vraag

Hoe kun je het lijdend voorwerp in een zin vinden?

Slide 8 - Open vraag

Hoe kun je in een zin het meewerkend voorwerp vinden?

Slide 9 - Open vraag

"Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Mann gibt seiner Mutter einen Kuss!
A
der Mann
B
gibt
C
seiner Mutter
D
einen Kuss

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Der Mann gibt seiner Mutter einen Kuss!
A
der Mann
B
gibt
C
seiner Mutter
D
einen Kuss

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Der Mann gibt seiner Mueer einen Kuss!
A
der Mann
B
gibt
C
seiner Mutter
D
einen Kuss

Slide 12 - Quizvraag

STAPPENPLAN ONTLEDEN
Schrijf dit stappenplan op in je schrift!
1.  Onderstreep het zelfstandig naamwoord in de zin (waar je iets bij moet invullen)
    (tip:  zelfstandige naamwoorden schrijf je in het Duits altijd met een hoofdletter)
2. Zet erbij of het m / v / o / mv is (woordenlijst leren!!)
3. Zoek het onderwerp (wie + pv) --> 1e naamval
4. Zoek (eventueel) het lijdend voorwerp (wie/wat + gezegde + onderwerp?) --> 4e naamval
5.  Zoek (eventueel) het meewerkend voorwerp (aan wie / voor wie?) --> 3e naamval

LET OP: NIET IN IEDERE ZIN KOMT EEN LIJDEND VOORWERP OF MEEWERKEND VOORWERP VOOR!

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de zinnen over, onderstreep de zelfstandige naamwoorden, noteer m/v/o/mv en zet de naamvallen erbij!

VOORBEELD:    Der Mann schreibt meiner Schwester eine Karte.
                                      1, m                                                  3, v                      4, v

HOE HEB IK DAT GEDAAN?
1. wie schrijft? de man = onderwerp = 1e naamval
2. wie of wat schrijft de man? een kaart = lijdend voorwerp = 4e naamval
3. aan wie? aan mijn zus = meewerkend voorwerp = 3e naamval
                                                 
                       

Slide 14 - Tekstslide

Nu jullie:
Schrijf de zinnen over, onderstreep de zelfstandige naamwoorden, noteer m/v/o/mv en zet de naamvallen erbij! 


1.  D.... Arzt trägt ein.... Jacke.
2.  D... Lehrer erzählt  d..... Schüler.....  [mv] d.... Lösungen  [mv].
3.  D.... Bäcker backt täglich unser...... Brot. [o]
4. Hat d.....  Junge schon ein..... Praktikum [o] gemacht?
5. Mein..... Schule liegt in Sittard.

Slide 15 - Tekstslide