3H lezen h6 opdracht 2

3H
Lezen hfst. 6 opdracht 2
Pak je Nederlands boek blz 274
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3H
Lezen hfst. 6 opdracht 2
Pak je Nederlands boek blz 274

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

1. Schrijf de stelling van de schrijver van tekst 6 op

Slide 8 - Open vraag

2. Wat is de functie van alinea 2
A
Bewering
B
Constatering
C
Nuancering
D
Opsomming

Slide 9 - Quizvraag

3. Wat is de kernzin van alinea 3?

Slide 10 - Open vraag

4. Waarom pakken leerlingen elke keer hun telefoon als er van hen wordt verwacht dat ze zelfstandig werken?

Slide 11 - Open vraag

5. a Waarnaar verwijst de schrijver met 'dit fenomeen'(regel 23)?

Slide 12 - Open vraag

5. b Welk argument bij zijn stelling kan de schrijver op basis van alinea 5 gebruiken?

Slide 13 - Open vraag

5. c Wat voor soort argument is dat?
A
Emotioneel argument
B
Feitelijk argument
C
Ervaringsargument
D
Vergelijkingsargument

Slide 14 - Quizvraag

6. In de laatste zin van alinea 5 staat een oorzaak-gevolgrelatie.
a. Wat is de oorzaak?

Slide 15 - Open vraag

6. b Schrijf het gevolg op

Slide 16 - Open vraag

7. Waardoor lukt het leeringen volgens de schrijver niet zich aan de regels met betrekking tot de mobiele telefoon te houden?

Slide 17 - Open vraag

8. Is de schrijver overwegend positief over het educatieve gebruik van de mobiele telefoon?
A
Ja, positief
B
Nee, negatief

Slide 18 - Quizvraag

9. Welk argument bij zijn mening gebruikt de schrijver in alinea 8?

Slide 19 - Open vraag

10. Welke functie heeft alinea 9 ten opzichte van alinea 8?
A
Toelichting
B
Tegenstelling
C
Gevolg
D
Samenvatting

Slide 20 - Quizvraag

11. In alinea 10 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-voorwaarde.
Welk signaalwoord is dat?

Slide 21 - Open vraag

11. Schrijf de gehele zin van dit verband op.

Slide 22 - Open vraag

11. d Wat voor soort argument was die uitspraak van de schrijver? (antwoord op de vorige vraag)
A
Feitelijk argument
B
Emotioneel argument
C
Vergelijkingsargument
D
nut of gewenst gevolg

Slide 23 - Quizvraag