Klas 3G/T, H5 Lezen

Nederlands klas 3 
Week van 1 - 5 maart 2021
Docent: meneer Weerman
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands klas 3 
Week van 1 - 5 maart 2021
Docent: meneer Weerman

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken 
5 algemene afspraken:  
1. Ik ga respectvol om met anderen en andermans spullen 
2. Ik volg de instructie van alle medewerkers op 
3. Ik ruim (mijn) afval op 
4. Ik loop rustig door de school 
5. In school draag ik geen pet en doe ik mijn capuchon af 
 
En 4 afspraken in de klas:  
1. Ik heb mijn schoolspullen in orde 
2. Mijn iPad gebruik ik alleen met toestemming van de docent 
3. Mijn telefoon bewaar ik in mijn kluis. Let op: neem je je telefoon toch mee de klas in, dan doe je deze in de telefoontas. De school is niet aansprakelijk voor schade of diefstal. 
4. Luisteren we naar elkaar (hand opsteken voordat je wat wilt zeggen/vragen) 

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken telefoon
Basis is dat telefoons niet zichtbaar zijn in de les. Leerlingen kunnen: 
- de telefoon blijft in de tas 
- de telefoon gaat in de telefoontas 
- de telefoon blijft in de kluis  
 
De docent 
- zorgt ervoor dat de telefoon niet “meer” zichtbaar is 
- draagt zelf zorg voor passende consequenties 
- hanteert hierbij afspraken rondom regel overtredend en grensoverschrijdend gedrag 


Slide 3 - Tekstslide

Les 1
H5 Lezen: Mening, argument en conclusie

Slide 4 - Tekstslide

Afspraken 
Algemene afspraken:  
1. De online les is aangemaakt in agenda van Teams. 
2. De docent noteert de aanwezigheid in Magister.
3. De camera is altijd aan bij de start van de les 
4. De leerling zet zichzelf op mute. Wil je wat zeggen dan graag het handje opsteken.
5. De docent noteert altijd bij het huiswerk in Magister  (les van vandaag) wat de leerling die les moet gaan doen. 
6. Huiswerk wordt volledig in Magister genoteerd.
 

Slide 5 - Tekstslide

Afspraken telefoon
Basis is dat telefoons niet zichtbaar zijn in de online  les.



Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk
Hoofdstuk 5 -> Lezen (bladzijde )
  • Lezen: theorie Lezen hoofdstuk 5 (+ video-uitleg)
  • Maken: startopdracht + opdracht 1 

Slide 7 - Tekstslide

Vandaag 29 juni
  • ALLE LESSEN NEDERLANDS -> OPGELADEN IPAD MEENEMEN!!

  • MORGEN LAATSTE DAG -> uiterlijk inleveren komende vrijdag 30 juni!!

  • PTA 342: 
    - > Stagewerkboekje invullen en inleveren
     - > Powerpoint (minimaal 8 dia's) inleveren
     - > Filmpje presentatie inleveren

Slide 8 - Tekstslide

Vandaag 10 mei 
  • ALLE LESSEN NEDERLANDS -> OPGELADEN IPAD MEENEMEN!!

  • LEESBOEK
  • H5 Lezen -> Mening, argument en conclusie
  • Aan het werk met: 
    - > maken (start)opdracht 1 en 2 (blz. 124 t/m 131)

Slide 9 - Tekstslide

Vandaag 9 mei (3K)
  • ALLE LESSEN NEDERLANDS -> OPGELADEN IPAD MEENEMEN!!

  • H6 Lezen -> Lay-out van een tekst
  • Aan het werk met: 
    - > maken opdracht 1, 2 + 4 (blz. 142 t/m 147)
  • Klaar: Extra opdracht lezen H6

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik weet wat een mening is.
Ik weet aan welke signaalwoorden ik een mening kan herkennen.
Ik weet wat een argument is.
Ik weet aan welke signaalwoorden ik een argument kan herkennen.
Ik weet wat een conclusie.
Ik weet aan welke signaalwoorden ik een conclusie kan herkennen. 
Ik weet het verschil tussen een feit en een mening. 
Ik kan meningen en argumenten herkennen in verschillende opdrachten. 
Ik weet wat citeren betekent. 




Slide 11 - Tekstslide

Mening, argument en conclusie
mening/ standpunt: Een schrijver schrijft op wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt.
Een mening herken je aan de volgende signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening.

Als de schrijver uitlegt waarom hij iets vindt geeft hij een argument. Een argument herken je aan signaalwoorden zoals: want, omdat, namelijk, immers.

conclusie: Aan het einde van de tekst, als de schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij een conclusie. De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen. Een conclusie herken je aan de signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent.

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoel
ik kan met behulp van signaalwoorden meningen, argumenten en conclusies herkennen en begrijpen

(lezen H5 blz 124)

Slide 13 - Tekstslide

DOEL

- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn

- je weet (nog) wat een feit is

- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is

- je weet (nog) wat een argument (reden) is

- je weet wat een conclusie is

meningen, argumenten en conclusies d.m.v. signaalwoorden in een tekst herkennen

Slide 14 - Tekstslide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 15 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...


Voorbeeld van een mening (standpunt):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 16 - Tekstslide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 17 - Tekstslide

CONCLUSIE

- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.

- Korte herhaling van meningen en argumenten.

-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...



Voorbeeld van een conclusie:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Slide 18 - Tekstslide

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk verband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Niet controleerbaar.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er niets van zeggen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.

Slide 22 - Quizvraag

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 23 - Tekstslide

In welke alinea('s) kun je de mening van de schrijver lezen?
A
alinea 1
B
alinea 2
C
in alinea 1 en 2

Slide 24 - Quizvraag

In alinea 2 staat 'Ik vind dat'.
Dit is een signaalwoord voor het geven van een mening.
Welke ander signaalwoord voor mening staat ook in alinea 2?

Slide 25 - Open vraag

De schrijver zegt: 'Ik vind dat de hond direct in beslag moet worden genomen'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 26 - Open vraag

De schrijver zegt: 'Een pittig gesprek is volgens mij een slecht plan'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Video

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 29 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Vivera
B
Natuur & Milieu
C
Wereldwijde voedselverdeling
D
Flexitariër

Slide 30 - Quizvraag

Wat voor soort tekst is de tekst?
A
advertentie
B
nieuwsbericht
C
reactie op een website

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een flexitariër?

Slide 32 - Open vraag

Wat wil Natuur & Milieu bereiken met de campagne?

Slide 33 - Open vraag

Wat is de mening van Natuur & Milieu over de toename van het aantal felexitariërs?

Slide 34 - Open vraag

In alinea 2 staat dat het goed is om niet alle dagen vlees te eten. Welke drie argumenten worden daarbij genoemd?

Slide 35 - Open vraag

Welk argument staat in alinea 3 voor de mening van Natuur & Milieu?

Slide 36 - Open vraag

Waarom heeft een vleesloze dag in Nederland ook positieve gevolgen elders in de wereld?

Slide 37 - Open vraag

In alinea 4 staat een vergelijking. Noteer deze in eigen woorden.

Slide 38 - Open vraag

Waarom is het eten van minder vlees een simpele manier om milieubewust bezig te zijn?
Gebruik niet meer dan 15 woorden in je antwoord.

Slide 39 - Open vraag

Wat is het doel van de campagne van Natuur & Milieu?
A
je informeren over de campagne
B
je instrueren hoe je milieubewust kunt worden
C
je overhalen hoe je flexitariër kunt worden

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het doel de tekst?
A
adviseren
B
informeren
C
overhalen

Slide 41 - Quizvraag

Wat betekent
campagne
in alinea 1?
A
een andere mogelijkheid
B
gezondheid
C
grote actie voor een bepaald doel
D
pilot

Slide 42 - Quizvraag

Wat betekent
alternatief
in alinea 1?
A
een andere mogelijkheid
B
gezondheid
C
eten
D
op een andere plaats

Slide 43 - Quizvraag

Wat betekent
welzijn
in alinea 2?
A
pas geleden
B
gezondheid
C
eten
D
op een andere plaats

Slide 44 - Quizvraag

Wat betekent
overmatige
in alinea 3?
A
pas geleden
B
te veel
C
eten
D
op een andere plaats

Slide 45 - Quizvraag

Wat betekent
elders
in alinea 3?
A
pas geleden
B
proef
C
eten
D
op een andere plaats

Slide 46 - Quizvraag

Wat betekent
recentelijk
in alinea 4?
A
pas geleden
B
behoorlijk
C
eten
D
in de toekomst

Slide 47 - Quizvraag

Wat betekent
nuttigen
in alinea 4?
A
nodig zijn
B
behoorlijk
C
eten
D
in de toekomst

Slide 48 - Quizvraag

GELEERD? 

- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn

- je weet (nog) wat een feit is

- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is

- je weet (nog) wat een argument (reden) is

- je weet wat een conclusie is

meningen, argumenten en conclusies d.m.v. signaalwoorden in een tekst herkennen

Slide 49 - Tekstslide