47. Thema 6, week 2 Les 7 het Persoonlijk voornaamwoord

Kun jij een voorbeeld geven van een persoonlijk voornaamwoord?
1 / 33
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Kun jij een voorbeeld geven van een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 1 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
Maan zingt een lied.
Zij houdt van zingen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat ga jij leren?
Ik ga leren dat er in elke zin één of meerdere persoonlijke voornaamwoorden staan.
Zoals:
ik,  je,  jij,  jou,  me, mij, u, hij, zij, het,  we, wij, ons, jullie

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Waar staat een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zinnen?

Slide 8 - Open vraag

Naar wie of wat verwijst het persoonlijk voornaamwoord??

Slide 9 - Open vraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zinnen?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Naar wie of wat verwijst het persoonlijk voornaamwoord??

Slide 13 - Open vraag


Welk woord verwijst naar een persoon zonder hem bij zijn naam te noemen

Slide 14 - Open vraag


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 15 - Open vraag

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een persoon (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Teun verzint een raadsel.
Hij vertelt het raadsel aan zijn klas.


Slide 16 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Lisa heeft dit boek gekregen.
Zij heeft het nog niet gelezen.


Slide 17 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een dier (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

De hond  heeft  een bot gekregen.
Hij eet het bot lekker op.


Slide 18 - Tekstslide

Een voorbeeld:
De persoonlijke voornaamwoorden zijn onderstreept:

“Wil je dat ik aan jouw tafel kom zitten?”

De persoonlijke voornaamwoorden vervangen we nu door namen van personen:
“Wil Tia dat Juanita aan jouw tafel komt zitten?”

Je ziet dat de laatste, niet-onderstreepte ‘jouw’ niet door de naam van een persoon kan worden vervangen, dus is dat ook geen persoonlijk voornaamwoord, omdat het een bezit aangeeft, dus is dat een bezittelijk voornaamwoord (jouw tafel).

Slide 19 - Tekstslide

nog een voorbeeld:
“Die boom is niet van ons, maar van jullie! Vraag maar aan hen!” 

Deze onderstreepte persoonlijke voornaamwoorden lijken allemaal bezittelijke voornaamwoorden, maar zoals je ziet kun je ze allemaal vervangen door namen van personen. 
Daarom zijn het persoonlijke voornaamwoorden:

“Die boom is niet van Peter en Annie, maar van Arie en Saskia! Vraag maar aan Ans en Henk!”

Slide 20 - Tekstslide


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 21 - Open vraag


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 22 - Open vraag


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 23 - Open vraag


Schrijf de twee persoonlijke voornaamwoorden op.

Slide 24 - Open vraag

Ik versta je niet.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

Hoe weet je dat?

Leg het uit aan je schoudermaatje.

Slide 25 - Tekstslide

Ik ga het morgen repareren.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

Hoe weet je dat?

Leg het uit aan je schoudermaatje.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.
A
Dit
B
niemand
C
het
D
kopen

Slide 31 - Quizvraag

Aan het werk?
Taal- Blok 6 - week 2 - les 7

Eerst opgave 3

Dan opgave 2

Daarna plussen

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link