Woordsoorten leren en herkennen

Woordsoorten leren en herkennen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten leren en herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je de Nederlandse woordsoorten noemen en herkennen in een zin. Je kan ook uitleggen wat de verschillende woorden betekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer de leerdoelen van de les en vertel wat de leerlingen aan het einde van de les zullen kunnen.
Wat weet je al over Nederlandse woordsoorten?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn woordsoorten?
Woordsoorten zijn de verschillende categorieën van woorden. In het Nederlands zijn er tien verschillende woordsoorten.

Slide 4 - Tekstslide

Geef een korte uitleg over wat woordsoorten zijn en hoeveel er in het Nederlands zijn.
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord waarmee je een mens, dier, ding of plaats aanduidt.

Slide 5 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een zelfstandig naamwoord en vraag de leerlingen om het zelfstandig naamwoord te identificeren.
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat het zelfstandig naamwoord nader beschrijft.

Slide 6 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een bijvoeglijk naamwoord en vraag de leerlingen om het bijvoeglijk naamwoord te identificeren.
Werkwoord
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat er gebeurt of wat iemand doet.

Slide 7 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een werkwoord en vraag de leerlingen om het werkwoord te identificeren.
Bijwoord
Een bijwoord is een woord dat aangeeft hoe iets gebeurt.

Slide 8 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een bijwoord en vraag de leerlingen om het bijwoord te identificeren.
Voorzetsel
Een voorzetsel is een woord dat aangeeft waar iets zich bevindt of in welke richting iets gaat.

Slide 9 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een voorzetsel en vraag de leerlingen om het voorzetsel te identificeren.
Voegwoord
Een voegwoord is een woord dat zinnen of zinsdelen met elkaar verbindt.

Slide 10 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een voegwoord en vraag de leerlingen om het voegwoord te identificeren.
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een persoonlijk voornaamwoord en vraag de leerlingen om het persoonlijk voornaamwoord te identificeren.
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Slide 12 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zin met een bezittelijk voornaamwoord en vraag de leerlingen om het bezittelijk voornaamwoord te identificeren.
Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord wordt gebruikt om een vraag te stellen.

Slide 13 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een vraag met een vragend voornaamwoord en vraag de leerlingen om het vragend voornaamwoord te identificeren.
Oefening: Identificeer de woordsoort
Geef de leerlingen een aantal zinnen en vraag hen om de woordsoorten te identificeren.

Slide 14 - Tekstslide

Maak een oefening waarbij de leerlingen de verschillende woordsoorten moeten identificeren in een aantal zinnen.
Oefening: Geef betekenis
Geef de leerlingen een aantal woorden en vraag hen om de betekenis te geven.

Slide 15 - Tekstslide

Maak een oefening waarbij de leerlingen de betekenis moeten geven van een aantal woorden uit verschillende woordsoorten.
Oefening: Maak een zin
Geef de leerlingen een aantal woorden en vraag hen om een zin te maken waarin alle woorden voorkomen.

Slide 16 - Tekstslide

Maak een oefening waarbij de leerlingen een zin moeten maken met een aantal woorden uit verschillende woordsoorten.
Succescriterium 1
Je kan de Nederlandse woordsoorten noemen en herkennen in een zin.

Slide 17 - Tekstslide

Herhaal het eerste leerdoel als succescriterium.
Succescriterium 2
Je kan uitleggen wat de verschillende woorden betekenen.

Slide 18 - Tekstslide

Herhaal het tweede leerdoel als succescriterium.
Succescriterium 3
Je kan een zin maken met verschillende woordsoorten.

Slide 19 - Tekstslide

Formuleer het derde succescriterium.
Herhaling
Herhaal de verschillende woordsoorten en vraag de leerlingen om te benoemen wat het is.

Slide 20 - Tekstslide

Herhaal de verschillende woordsoorten en vraag de leerlingen om te benoemen wat het is.
Samenvatting
Herhaal de leerdoelen en succescriteria en vraag de leerlingen wat ze geleerd hebben.

Slide 21 - Tekstslide

Herhaal de leerdoelen en succescriteria en vraag de leerlingen wat ze geleerd hebben.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 22 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 23 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 24 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.