Lv1B grammar recap unit5

Word order, plurals & do/don't/does/doesn't
Uitleg & Oefening
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Word order, plurals & do/don't/does/doesn't
Uitleg & Oefening

Slide 1 - Tekstslide

PLAATS & TIJD

In het Engels komt in een zin de PLAATS voor de TIJD.

In het Nederlands is dit vaak andersom!


Zullen we vanavond bij de sportschool afspreken?
Let's meet at the gym tonight.

Mijn broer en ik gaan morgenvroeg hardlopen in het park.
My brother and I are going to jog in the park tomorrow morning.

Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
I always do my homework in the evening.
B
I always do in the evening my homework.

Slide 3 - Quizvraag


A
Brian likes to watch TV before breakfast in bed.
B
Brian likes to watch TV in bed before breakfast.

Slide 4 - Quizvraag

In welke volgorde moet dit staan:
in school & at two o'clock
A
in school at two o'clock
B
at two o'clock in school

Slide 5 - Quizvraag

In welke volgorde moet dit staan:
tomorrow & at seven pm
A
tomorrow at seven pm
B
at seven pm tomorrow

Slide 6 - Quizvraag

What is the right order?
A
We often walk in the forest at night
B
We often walk at night in the forest.

Slide 7 - Quizvraag

Meervouden  (plurals)
  • Jacket
  • Jackets
  • Shoe
  • Shoes

  • In het Engels zet je zelfstandige naamwoorden in het meervoud door er een -s aanvast te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Meervouden (plurals)
  • bus
  • buses
  • hero
  • heroes

  • Woorden die op een -s klank en veel woorden die op een -o eindigen, krijgen in het meervoud -es aan het woord vast.

Slide 9 - Tekstslide

Meervoud (plurals)
Soms veranderd de spelling. Woorden die eindigen op een medeklinker + y, krijgen in het meervoud -ies
         hobby    =    hobbies

Boy = Boys

Slide 10 - Tekstslide

Meervoud (plurals)
Woorden die eindigen op -f(e), krijgen -ves
Wolf = Wolves

Sommige znw hebben een eigen meervoudsvorm.
tooth = teeth
man = men
child = children

Slide 11 - Tekstslide


A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 12 - Quizvraag


A
monky's
B
monkies
C
monkie's
D
monkys

Slide 13 - Quizvraag


A
Butterflies
B
butterflys
C
butterflie's
D
butterfly's

Slide 14 - Quizvraag


A
Brushes
B
brush's
C
brushs
D
brushies

Slide 15 - Quizvraag


A
elfs
B
elves
C
elfes
D
elf's

Slide 16 - Quizvraag


A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 17 - Quizvraag

Je gebruikt DO / DOES bij vraagzinnen.

Slide 18 - Tekstslide

Je gebruikt DON'T / DOESN'T bij ontkennende zinnen.

Slide 19 - Tekstslide

DO / DOES

Do I walk?
Do you walk?
Does he/she/it walk? 
(zonder S achter WALK!)
Do we walk?
Do you walk?
Do they walk?
DON'T / DOESN'T

I don't walk.
You don't walk.
He/she/it doesn't walk.
(zonder S achter WALK!)
We don't walk.
You don't walk.
They don't walk.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

I _____ like films.
A
don't
B
doesn't

Slide 22 - Quizvraag


No, it _____ work. It's broken.
A
don't
B
doesn't

Slide 23 - Quizvraag

_____ Ann always call Sam?
A
Do
B
Does

Slide 24 - Quizvraag

_____ he live in Holland?
A
Do
B
Does

Slide 25 - Quizvraag

No, we _____ live in London.
A
don't
B
doesn't

Slide 26 - Quizvraag

_____ I work at Hema?
A
Do
B
Does

Slide 27 - Quizvraag