H.1 Voorzetselvoorwerp

Hoofdstuk 1
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Vul het juiste voorzetsel in.
Heb vertrouwen ...... (je ouders)
A
in
B
onder
C
aan
D
op

Slide 2 - Quizvraag

Vul het juiste voorzetsel in.
streven ...... (een mooi cijfer)
A
in
B
onder
C
aan
D
naar

Slide 3 - Quizvraag

Vul het juiste voorzetsel in.
hopen ..... (een mooi cijfer)
A
over
B
op
C
aan
D
om

Slide 4 - Quizvraag

Vul het juiste voorzetsel in.
klagen..... (een slecht cijfer)
A
over
B
op
C
aan
D
om

Slide 5 - Quizvraag

Vul het juiste voorzetsel in.
Verlangen ..... (een mooi cijfer)
A
over
B
op
C
naar
D
om

Slide 6 - Quizvraag

Bedenk een ander ww
waar een vz bij hoort

Slide 7 - Woordweb

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De leerlingen rekenen op een ruitjesblaadje tijdens de toets wiskunde.

Slide 8 - Open vraag

De leerlingen /rekenen /op een ruitjesblaadje/ tijdens de toets wiskunde.
Handeling = rekenen

Waarop rekenen de leerlingen? -> op een ruitjesblaadje (bwb)
Wanneer rekenen de leerlingen -> tijdens de toets wiskunde (bwb)

Vergelijk het werkwoord rekenen met de volgende zin. Is de betekenis van rekenen hetzelfde? 
"De leerlingen/ rekenen/ vandaag / op een toets van wiskunde".
Op een toets van wiskunde is hier 1 zinsdeel.  



Slide 9 - Tekstslide

Is de betekenis van rekenen (op ) in beide zinnen hetzelfde?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp (VZV)
"De leerlingen/ rekenen / vandaag / op een toets van wiskunde".
op een toets van wiskunde = hier één zinsdeel. 

Rekenen (op) is hier figuurlijk bedoeld. 
Het voorzetsel op = een vast voorzetsel bij rekenen.
Op is het eerste woord van het zinsdeel voorzetselvoorwerp 

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp (VZV)
Een voorzetselvoorwerp lijkt op een bwb. 
Beide zinsdelen kunnen beginnen met een voorzetsel, maar ...
Het voorzetsel van het voorzetselvoorwerp hoort bij het werkwoord. = vast voorzetsel
Het werkwoord + vaste voorzetsel = Figuurlijke betekenis 
Denk maar aan het verschil tussen rekenen en rekenen op

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer bwb 

Als het voorzetsel door een ander voorzetsel kan worden vervangen, is het een bijwoordelijke bepaling.

Bijvoorbeeld: Ik wacht op / naast / achter / in de winkel.

--> het VZ geeft letterlijk richting aan
Wanneer voorzetselvoorwerp

Als het voorzetsel een vast voorzetsel bij een werkwoord is. 

Je kunt het niet vervangen door een ander voorzetsel.
Je kunt niet zeggen rekenen onder

--> het VZ is niet letterlijk gebruikt

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen!

Slide 14 - Tekstslide

Wij voetbalden vroeger altijd (op straat).
Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quizvraag

Hij hangt erg (aan zijn moeder).

Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Quizvraag

Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Wij vertrouwen (op uw medewerking).

Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quizvraag

Bevat deze zin een voorzetselvoorwerp?

De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen voorzetselvoorwerp.
B
Ja, de zin bevat één voorzetselvoorwerp.
C
Ja, de zin bevat twee voorzetselvoorwerpen.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 20 - Quizvraag

De docent Nederlands heeft geen medelijden (met leerlingen die niet leren).

Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quizvraag

Wat vind je van het voorrzetselvoorwerp?
gemakkelijk
lastig
moeilijk
snap er niks van

Slide 22 - Poll

Nu jij!
Aan het werk met de opdrachten van deze week:
- H.1 Voorzetselvoorwerp: de opdrachten in de leerroute.
- H.2 NG
- H.3 NG of WG



Slide 23 - Tekstslide