3.1 wat zijn de kosten?

Planning: 2 les uren 
  • introductie H3
  • uitleg deel 1
  • maken
  • uitleg deel 2
  • maken
  • quiz
  • rekenen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning: 2 les uren 
  • introductie H3
  • uitleg deel 1
  • maken
  • uitleg deel 2
  • maken
  • quiz
  • rekenen

Slide 1 - Tekstslide

H3: we gaan voor de winst 
3.1  kosten --> productiefactoren, kosten, toegevoegde waarde
3.2 levert het op --> winst berekenen; arbeidsproductivteit
3.3 de markt --> vraag & aanbod 
3.4 macht --> soorten markten, marktaandeel 

Slide 2 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 3 - Tekstslide

In deze les leer je:
-Ik benoem de 4 productiefactoren + beloningen;
- het verschil tussen de vaste en de variabele kosten.
- ik bereken de afschrijvingskosten 
- Ik bereken de kostprijs van een product 
- Ik bereken de consumentenprijs .
      
     
GOAL!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Hier zijn de variabele kosten steeds € 20 per product.
Elk product dat je méér maakt, zorgt er dus voor dat je totale kosten weer met € 20 stijgen.

Slide 6 - Tekstslide



de totale vaste kosten zijn onafhankelijk van de productie

Slide 7 - Tekstslide

Vaste en variabele kosten
 Vaste kosten
 bijv.
  • huisvesting
  • rentekosten
  • contributies
  • personeel?
 Variabele kosten
 bijv.
  • zakelijk verbruik
  • schoonmaak
  • wasserij
  • personeel?

Slide 8 - Tekstslide

kostprijs berekenen 
( Vaste kosten   + variabele kosten )
aantal producten 
 

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag kostprijs 
blz 76
opdracht 8
5 minuten in stilte.


Slide 10 - Tekstslide

Van inkoopprijs tot consumentenprijs

Slide 11 - Tekstslide

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het percentage dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten.




Slide 12 - Tekstslide

Brutowinstmarge berekenen
Brutowinstmarge = brutowinst : inkoopwaarde x 100%

Slide 13 - Tekstslide

Consumentenprijs

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

100%                + 21% = 121%


De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

Slide 14 - Tekstslide

Van inkoopprijs naar consumentenprijs
Voorbeeld:

De inkoopprijs van een jas is € 35,-.
De brutowinstmarge is 150% van de inkoopprijs. De btw is 21%.
Bereken de consumentenprijs.

De verkoopprijs is:            € 35,00 x 2,5  = € 87,50
De consumentenprijs:     € 87,50 x 1,21 = € 105,88


Slide 15 - Tekstslide



    kostprijs                    100%
    brutowinstmarge     30%
+ ------------------------------------------
    verkoopprijs             130%





    100%    verkoopprijs
       21%    btw
  ------------------------------------------ +
     121%    consumentenprijs
Let op:

Slide 16 - Tekstslide

________________ +
________________ +
inkoopprijs
brutowinstmarge
verkoopprijs excl. btw
consumentenprijs
btw

Slide 17 - Sleepvraag

van inkoopprijs naar consumentenprijs
blz 77
opdracht 
9 en 10 

klaar start met opdracht 2
hierna uitleg 

Slide 18 - Tekstslide

Productiefactoren + beloningen = wat valt je op aan de beloningen?


Productiefactor:                  Beloning:
1    natuur                                 pacht (huur)
2   arbeid                                  loon   
3   kapitaal                               rente
4   ondernemerschap        winst


Slide 19 - Tekstslide

Wat is investeren?
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Doel is om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.

Slide 20 - Tekstslide

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       (  (nieuwe) aanschafprijs - restwaarde)
         Afschrijving = ------------------------------------------
                                                     economische levensduur

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld afschrijving berekenen
Aanschafwaarde: 10.000
Restwaarde: 2.000
Aantal gebruiksjaren: 4

10.000 - 2.000 = 8.000 :  4 = 2.000 per jaar

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag deel 2
blz 74 en 75
maak eerst opdracht 8 t/m 10 af
maken opdracht 2 t/m 7
10 minuten in stilte, daarna fluisteren 

klaar? kijk na!
hierna: quiz,  evaluatie 

Slide 23 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Quiz 

Slide 24 - Tekstslide

Juist of onjuist?
De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

aanschafprijs - restwaarde
------------------------------------- =
economische levensduur
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 26 - Quizvraag

Investeren is:
A
het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
hetzelfde als ondernemerschap

Slide 27 - Quizvraag

Waarvoor staat de afkorting btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 28 - Quizvraag

Wat is mvo?
A
ondernemer levert wat de doelgroep wil
B
ondernemer streeft naar maximale winst
C
ondernemer werkt samen met andere ondernemers
D
ondernemer houdt rekening met de omgeving

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 30 - Quizvraag

De huur van het bedrijfspand
behoort tot de:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
pacht, loon, rente en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon

Slide 32 - Quizvraag

Hoe bereken je de btw (bij 6%)?
(Er zijn meerdere antwoorden mogelijk)
A
consumentenprijs : 100 x 6
B
verkoopprijs : 100 x 6
C
consumentenprijs : 106 x 6
D
verkoopprijs : 106 x 6

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van de productiefactor kapitaal?
A
rente
B
geld
C
gebouw
D
afschrijving

Slide 34 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 35 - Tekstslide

doelstellingen uitwerken 

Slide 36 - Tekstslide

In deze les leer je:
- wat bedoeld wordt met toegevoegde waarde;
- de 4 productiefactoren + beloningen;
- het verschil tussen de vaste en de variabele kosten.
- wat bedoeld wordt met maatschappelijk
     verantwoord ondernemen (mvo) ; 
- hoe je de afschrijving van een investering berekent; 
- hoe je de btw uit de consumentenprijs haalt.
      
     
Leerdoelen

Slide 37 - Tekstslide