2Vc H6.5

2Vc
J. Thijssen
Nask
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2Vc
J. Thijssen
Nask

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog?
Vorig les hebben we het gehad over veiligheid.
Iedere les beginnen we met een korte terugblik.

Dus...

Slide 2 - Tekstslide

In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid.
Een ding is niet voor de veiligheid, maar voor de stroomleverancier zodat je niet te weinig (of te veel) hoeft te betalen. Hoe heet dat ding?
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter

Slide 3 - Quizvraag

In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid.
Een ding kun je gebruiken om de spanning van één groep te halen. Wat is hiervan de naam?
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter

Slide 4 - Quizvraag

Wat doen we vandaag?
Paragraaf 6.5

In 6.5 gaan we het hebben over Elektrische energie

Slide 5 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Wanneer je iets van sport doet, dan heb je daar energie voor nodig.
Daarvoor eet je bijvoorbeeld:

Slide 6 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Wanneer je iets van sport doet, dan heb je daar energie voor nodig.
Daarvoor eet je bijvoorbeeld:

Je lichaam verbruikt die energie dan weer.
En dat houdt je lichaam een bepaalde tijd vol.
Iedere seconde dat je namelijk sport verbruik je een beetje energie.

Slide 7 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Wanneer je iets van sport doet, dan heb je daar energie voor nodig.
Daarvoor eet je bijvoorbeeld:

Je lichaam verbruikt die energie dan weer.
En dat houdt je lichaam een bepaalde tijd vol.
Iedere seconde dat je namelijk sport verbruik je een beetje energie.

Bij elektrische apparaten kennen we dat ook. Dit heet het vermogen.

Slide 8 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Het vermogen vertaalt in het Engels naar power.
Daarom korten we het vermogen ook af met de letter P.
En we meten vermogen in een aantal Watt (W).

Slide 9 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Het vermogen vertaalt in het Engels naar power.
Daarom korten we het vermogen ook af met de letter P.
En we meten vermogen in een aantal Watt (W).


1 Watt staat gelijk aan 1 Joule per seconde

Slide 10 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Het vermogen vertaalt in het Engels naar power.
Daarom korten we het vermogen ook af met de letter P.
En we meten vermogen in een aantal Watt (W).

Hoeveel energie nodig is om een elektrisch apparaat te laten werken kunnen we berekenen.
Daarvoor kijken we weer naar het sport voorbeeld.
1 Watt staat gelijk aan 1 Joule per seconde

Slide 11 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
We eten iets om energie in ons lichaam te krijgen
Het kost energie voor iedere seconde dat je sport.
Om dan te berekenen hoeveel energie je nodig hebt, is dat zo te doen.


Slide 12 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
We eten iets om energie in ons lichaam te krijgen
Het kost energie voor iedere seconde dat je sport.
Om dan te berekenen hoeveel energie je nodig hebt, is dat zo te doen.

Stel hardlopen kost 30 Joule per seconde en we doen dat 2 minuten lang.
Hoeveel energie kost je dat dan?

Slide 13 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
We eten iets om energie in ons lichaam te krijgen
Het kost energie voor iedere seconde dat je sport.
Om dan te berekenen hoeveel energie je nodig hebt, is dat zo te doen.

Stel hardlopen kost 30 Joule per seconde en we doen dat 2 minuten lang.
Hoeveel energie kost je dat dan?

Tijd = 2 minuten = 120 seconden
Vermogen = 30 J/s = 30 W
Energie = ?
Energie = 30 x 120 = 3600 Watt

Slide 14 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
We eten iets om energie in ons lichaam te krijgen
Het kost energie voor iedere seconde dat je sport.
Om dan te berekenen hoeveel energie je nodig hebt, is dat zo te doen.

Stel hardlopen kost 30 Joule per seconde en we doen dat 2 minuten lang.
Hoeveel energie kost je dat dan?

Tijd = 2 minuten = 120 seconden
Vermogen = 30 J/s = 30 W
Energie = ?
Energie = 30 x 120 = 3600 Watt
Dit kan bij elke berekening hetzelfde.
E = P x t

Slide 15 - Tekstslide

Fietsen kost 100 Joule per seconde.
Je fietst 20 minuten (1200 seconden).
Hoeveel energie kost dit?

Slide 16 - Open vraag

H6 Elektriciteit
Maar hoe weten we dan hoeveel het vermogen van een apparaat is?

Slide 17 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Maar hoe weten we dan hoeveel het vermogen van een apparaat is?
Daar heeft elk apparaat een plaatje voor. Het typeplaatje.

Slide 18 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Maar hoe weten we dan hoeveel het vermogen van een apparaat is?
Daar heeft elk apparaat een plaatje voor. Het typeplaatje.
Je hoeft natuurlijk niet allerlei vermogens uit je hoofd te leren.

Slide 19 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Maar hoe weten we dan hoeveel het vermogen van een apparaat is?
Daar heeft elk apparaat een plaatje voor. Het typeplaatje.
Je hoeft natuurlijk niet allerlei vermogens uit je hoofd te leren.

Wel moet je de energie kunnen omrekenen.
Energie kan in Joule en in kilowattuur worden berekend.

Slide 20 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Maar hoe weten we dan hoeveel het vermogen van een apparaat is?
Daar heeft elk apparaat een plaatje voor. Het typeplaatje.
Je hoeft natuurlijk niet allerlei vermogens uit je hoofd te leren.

Wel moet je de energie kunnen omrekenen.
Energie kan in Joule en in kilowattuur worden berekend.
1 kWh = 3 600 000 Joule

Slide 21 - Tekstslide

H6 Elektriciteit
Maar hoe weten we dan hoeveel het vermogen van een apparaat is?
Daar heeft elk apparaat een plaatje voor. Het typeplaatje.
Je hoeft natuurlijk niet allerlei vermogens uit je hoofd te leren.

Wel moet je de energie kunnen omrekenen.
Energie kan in Joule en in kilowattuur worden berekend.
200 kWh = 200 x 3 600 000 = 720 000 000 Joule
800 000 000 Joule = 800 000 000 / 3 600 000 = 222,22 kWh
1 kWh = 3 600 000 Joule

Slide 22 - Tekstslide

Reken de volgende waarden om en zet ze op de juiste plek.
9 kWh
15 kWh
7 200 000 J
14 400 000 J
32 400 000 J
54 000 000 J
540 000 000 J
36 000 000 J
2 kWh
4 kWh
0,4 kWh
0,2 kWh

Slide 23 - Sleepvraag

H6 Elektriciteit
Nu mogen jullie zelf aan de slag.

Maak opdracht 55, 58, 60, 61 en 63 van hoofdstuk 6, paragraaf 5.

Heb je vragen? -> Steek je vinger op.

Klaar? -> Kijk eens of je alles uit het hoofdstuk al snapt

Slide 24 - Tekstslide