Tekstverbanden en signaalwoorden

TEKSTVERBANDEN

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

TEKSTVERBANDEN

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 

Aan het eind van deze les weten jullie hoe je tekstverbanden kunt herkennen met behulp van signaalwoorden. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke kennen we al? 

Chronologisch, concluderend, oorzakelijk, opsommend, redengevend, tegenstellend en toelichtend verband. 


Slide 3 - Tekstslide

CHRONOLOGISCH VERBAND
- een chronologisch verband geeft aan dat gebeurtenissen in een bepaalde tijdsvolgorde worden genoemd.

Slide 4 - Tekstslide

Concluderend verband
Er wordt een conclusie getrokken.

Signaalwoorden: dus, daarom, kortom, concluderend

Loek heeft de hele dag gewerkt en daarna getennist. Hij zal dus wel moe zijn. 

Slide 5 - Tekstslide

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband geeft aan
waarom iemand iets doet waarbij je geen invloed op de oorzaak hebt

Voorbeeld:
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet door kon gaan. 

Slide 6 - Tekstslide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Voorbeeld; "Eerst moet ik mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen." 

Slide 7 - Tekstslide

REDENGEVEND VERBAND


Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt. (omdat, want, daarom?


Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had



Slide 8 - Tekstslide

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd.

Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.
daarentegen, echter, integendeel, enerzijds 

Slide 9 - Tekstslide

Toelichtend verband


In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven.

Dat kan een voorbeeld zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Doel-middelverband
Dit verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. 

Om nog op tijd op school te komen (doel), ga ik toch maar fietsen in plaats van lopen (middel).




Slide 11 - Tekstslide

Vergelijkend verband
Vergelijking
Verschil of overeenkomst

'In vergelijking met gister , gaat het vandaag een stuk beter.'

Slide 12 - Tekstslide

Samenvattend verband
Een verkorte weergave van informatie uit de tekst. 

Ik heb een onvoldoende voor Frans, scheikunde, aardrijkskunde en wiskunde. Kortom, ik heb vier onvoldoendes. 

Slide 13 - Tekstslide

We maken samen opdracht 1 


Slide 14 - Tekstslide

het ... huiswerk

Slide 15 - Tekstslide