Tekstverbanden en signaalwoorden

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 1 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 2 - Woordweb

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 3 - Tekstslide

Welkom!

We beginnen aan het onderdeel Lezen van hoofdstuk 3.
We leren signaalwoorden in  een tekst herkennen.
We leren chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen.

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 5 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

We leren vandaag:
- chronologisch verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- Oorzaak -  gevolg




- toelichtend verband

- voorwaardelijk verband 

- redengevend verband 

- oorzakelijk verband 

- concluderend verband



Slide 6 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

opsomming

tegenstelling

voorbeeld

Slide 7 - Tekstslide

Chronologisch verband

Een chronologisch verband geeft aan

in welke tijdsvolgorde iets gebeurt.

Bijvoorbeeld:

Vandaag zal eerst de zon schijnen, daarna gaat het regenen.

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden bij een chronologisch verband zijn bijv.
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, 

Slide 9 - Tekstslide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt.


Slide 10 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

bij redengevend verband


- want - omdat - daarom - dus -

de reden hiervoor is - het argument is



Slide 11 - Tekstslide

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 12 - Tekstslide

Het oorzakelijk verband
Let op! Lijkt veel op redengevend, maar hier gaat het om een oorzaak waar je geen invloed op hebt. 
Signaalwoorden: doordat, dankzij, als gevoel van, dat komt door
Voorbeeld: 
Doordat het warm is, trek ik een korte broek aan. 

Slide 13 - Tekstslide

Opsomming

In een opsomming worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Bijvoorbeeld:

Vergeet niet je tandenborstel en ook je pyjama,  mee te nemen. Verder neem je je fiets nog mee.

Slide 14 - Tekstslide

Opsommend verband

In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Bijvoorbeeld:

Vergeet niet je tandenborstel en ook je pyjama,  mee te nemen. Verder neem je je fiets nog mee.

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden bij een opsomming zijn bijv.
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, bovendien, verder, ten slotte, niet alleen.... maar ook, enz.

Slide 16 - Tekstslide

tegenstelling

In een tegenstelling worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd.

Bijvoorbeeld:

Ik was van plan veel te doen, maar er kwam weinig uit mijn vingers.

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden bij een tegenstellend verband zijn bijv.
tegenover, maar, hoewel, echter, toch, ondanks dat, aan de ene kant..... aan de andere kant, 

Slide 18 - Tekstslide

toelichting

In een toelichtend verband wordt vaak een voorbeeld gegeven.


Bijvoorbeeld:

Ik moet nog veel doen in de tuin, zoals onkruid wieden en bomen snoeien. (ja, daar zit ook een opsomming in)

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden bij een toelichting zijn bijv.
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou....

Slide 20 - Tekstslide

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Slide 21 - Tekstslide

VOORBEELD

voorwaardelijk verband

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 22 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaardelijk verband

Een chronologisch verband geeft aan

in welke tijdsvolgorde iets gebeurt.

Bijvoorbeeld:

Vandaag zal eerst de zon schijnen, daarna gaat het regenen.

Slide 23 - Tekstslide

Het concluderend verband 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Signaalwoorden: dus, kortom, dat houdt in 
Voorbeeld: 
Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.  

Slide 24 - Tekstslide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 25 - Tekstslide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend

Slide 26 - Quizvraag

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Chronologisch

Slide 27 - Quizvraag

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
Chronologisch

Slide 28 - Quizvraag

Zelf aan het werk

Je gaat nu hiermee oefenen met de taak die in de digitale leeromgeving voor je klaarstaat.
Lees de tekst goed en beantwoord de vragen.


Slide 29 - Tekstslide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 30 - Quizvraag

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 32 - Open vraag

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 33 - Quizvraag

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 34 - Sleepvraag

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 35 - Open vraag

opdracht
Schrijf in je schrift alle tekstverbanden.

Bedenk bij elk tekstverband een zin en gebruik het goede signaalwoord erbij.


Slide 36 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk, redengevend en oorzakelijk.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 37 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 38 - Tekstslide