V3 - Nederlands - week 37

Nederlands - week 37
DOSSIER MEDIAWIJSHEID 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - week 37
DOSSIER MEDIAWIJSHEID 

Slide 1 - Tekstslide

Instructie 
- Leerdoelen 
- Terugblik 
- meningen en argumenten (Kern les 3)
- opbouw van argumentatie (Kern les 4)
 - Dossier mediawijsheid --> opdracht 3: Influencer

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel 
- Je kunt meningen en argumenten onderscheiden.
- Je herkent verschillende argumentatievormen.
- Je kunt verschillende argumentatievormen toepassen in een eigen geschreven tekst. 

Slide 3 - Tekstslide

Op welke vier punten kan je letten om de betrouwbaarheid van een tekst te controleren?

Slide 4 - Open vraag

Les 3: Mening en argumenten
Gelijk hebben, gelijk krijgen!
Betoog: overtuigende tekst --> auteur wil graag gelijk krijgen. 

Met een mening maakt een auteur duidelijk hoe hij ergens tegenaan kijkt. Een ander woord voor mening is standpunt. 

Slide 5 - Tekstslide

Les 3: Mening en argumenten
Ik vind dat het innemen van telefoons niet bijdraagt aan een betere werkhouding bij leerlingen. 

Ik vind dat het innemen van telefoons wel bijdraagt aan een betere werkhouding bij leerlingen. 

Ik weet niet of het innemen van telefoons bijdraagt aan een betere werkhouding bij leerlingen.

Slide 6 - Tekstslide

Les 3: Mening en argumenten
Ik vind dat het innemen van telefoons niet bijdraagt aan een betere werkhouding bij leerlingen. (negatief standpunt) 

Ik vind dat het innemen van telefoons bijdraagt aan een betere werkhouding bij leerlingen. (positief standpunt)

Ik weet niet of het innemen van telefoons bijdraagt aan een betere werkhouding bij leerlingen. (standpunt van twijfel)

Slide 7 - Tekstslide

Les 3: Mening en argumenten
Argumenten zijn uitspraken waarmee een auteur zijn standpunt/ mening onderbouwt of verdedigt.

Kenmerken van een argument: 
- woorden als want, doordat, omdat. 
- Mening/ argument bevat feitelijke uitspraken. (controleerbaar) 

Een auteur zal dus zijn best doen om zijn argument zo 'feitelijk' mogelijk te presenteren. 

Slide 8 - Tekstslide

Les 3: Mening en argumenten
Ik vind dat scholen niet vóór 11 uur ’s morgens open mogen gaan, want 
het puberbrein is erbij gebaat om later te beginnen.

Feit of mening? 

Slide 9 - Tekstslide

Les 3: Mening en argumenten
Een kritische lezer moet zich altijd afvragen of het wel klopt wat hij leest, hij moet de argumenten dus controleren. 
De argumenten die de auteur aanvoert beoordelen: 
- Verstand hebben van het onderwerp van de tekst. 
- Feiten controleren. 
- Verschillende bronnen raadplegen. 

Niet-feitelijke argumenten maken een betoog minder sterk. 
'Bij een modern huis hoort een moderne inrichting'

Slide 10 - Tekstslide

Les 4: Opbouw van argumentatie
Als je de argumentatievorm herkent, weet je ook welke tactiek je moet hanteren om tegen het standpunt in te gaan. 

Enkelvoudige argumentatie: 

Een tv-abonnement is tegenwoordig overbodig, omdat je veel tv-programma's en films ook op internet kunt zien. 

Slide 11 - Tekstslide

Les 4: Opbouw van argumentatie
Meervoudige argumentatie:

 Het is een goed idee om een Netflix-abonnement te nemen, omdat je dan veel leuke serieus kunt kijken, de serie niet steeds onderbroken wordt door reclame en het bijna niks kost. 

Slide 12 - Tekstslide

Les 4: Opbouw van argumentatie
Nevenschikkende argumentatie:

Een Netflix-abonnement is niks voor mij omdat het €10,- per maand kost en zoveel geld heb ik niet te besteden. 

Slide 13 - Tekstslide

Les 4: Opbouw van argumentatie
Onderschikkende argumentatie: 

Het zou voor mij echt een slecht idee zijn om een Netflix-abonnement te nemen, omdat ik dan niks meer aan mijn huiswerk zou doen, want ik zou dan de ene serie na de andere kijken omdat ik verslavingsgevoelig ben. 

Slide 14 - Tekstslide

1

Slide 15 - Video

00:00
Wat ken jij voor onderwerpen (in jouw omgeving) waar extreme meningen over bestaan?

Slide 16 - Woordweb

Dossier Mediawijs 
Week 35: opdracht 1 --> 
                             Filmpje mediawijsheid 

Week 36: opdracht 2 -->                                                         De beslisboom

Week 37: opdracht 3 --> 
                              Influencer 



Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3: Influencer 

De opdracht:
Wat doet een influencer eigenlijk de hele dag en hoe werkt influencen nou precies? Jard Struik bezoekt succesvol influencer Marije Zuurveld om daarachter te komen. En vanuit haar supersonische data-lab buigt Dr. Data zich over de vraag of het erg is als je geïnfluenceerd wordt, je bepaalt toch zeker zelf wel wat je koopt. Of toch niet? Bekijk de aflevering. 
Vervolgens bedenk je twee passende stellingen bij dit onderwerp. Je hoeft hier niet perse met eens te zijn. 
Geef bij elke stelling een meervoudige argumentatie, een nevenschikkende argumentatie of een onderschikkende argumentatie.

Slide 18 - Tekstslide

Leeractiviteiten
- Kern les 3: opdracht 1 t/m 3 (blz. 16)

- Kern les 4: opdracht 1 t/m 3 (blz. 20)
- Dossier mediawijsheid --> opdracht 3: Influencer

Slide 19 - Tekstslide

Doel behaald?
Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling.

Hoe ging de nulmeting? 
Spelling: werkwoordspelling

Slide 20 - Tekstslide

Even oefenen...
1. Lopen... heeft zij de 2. gemis..... trein nagezwaaid.

3. Het gedownload..... bestand werd snel 4. gedele..........

Spelling: werkwoordspelling

Slide 21 - Tekstslide

Even oefenen...
1. Lopend heeft zij de 
2. gemiste trein nagezwaaid.

3. Het gedownloade bestand werd snel 
4. gedeletet.

Spelling: werkwoordspelling

Slide 22 - Tekstslide