2h - naamwoordelijk gezegde 1

Welkom!
Blok 4 - grammatica
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Blok 4 - grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lesdoel en planning
5 minuten
Herhaling koppelwerkwoord
5 minuten
Opdracht in tweetallen
15 - 20 minuten
Klassikale uitleg nwg
10 minuten
4.2 Grammatica > B. Eerder klaar? > 4.1 A
10 minuten

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van de les...
  • ... kun je koppelwerkwoorden benoemen in een zin (opfrissen kennis).
  • ... weet je welk deel van de zin door het koppelwerkwoord aan het onderwerp wordt gekoppeld (opfrissen kennis).
  • ... herken je het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar koppelen een eigenschap aan het onderwerp.

Die kinderen zijn rijk.
Veel profvoetballers worden beroemd.

Je vindt een koppelwerkwoord in het naamwoordelijk gezegde.

Slide 4 - Tekstslide

Weet je ze nog?
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

ZWoBBeLS + HDV

Slide 5 - Tekstslide

Twijfel je of iets een kww is?
Zijn, worden en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.

Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn, worden of blijven?
De bassist is ziek.
De bassist wordt ziek.
De bassist blijft ziek.

In de bassist is ziek, is IS dus een koppelwerkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Zij heeft het gelukkig niet kunnen zien.

Wat is/zijn de hulpwerkwoord(en)?
A
heeft
B
heeft zien
C
heeft kunnen
D
kunnen zien

Slide 7 - Quizvraag

Jean is vandaag niet naar school gegaan.

Wat voor werkwoord is 'is'?
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
hoofdwerkwoord

Slide 8 - Quizvraag

De minister werd kwaad.

Wat voor soort werkwoord is 'werd'?
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
D
Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Hij zou daar ziek geworden zijn.

Wat is het koppelwerkwoord?
A
zou
B
zijn
C
is er niet
D
geworden

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag!
We gaan ontdekken wat het verschil is tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde.

Maak twee- of drietallen. 

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
In jullie enveloppen staan zinnetjes die een tweejarige peuter zou kunnen uitspreken. Een peuter spreekt nog niet zo goed Nederlands, maar er zit wel een duidelijke betekenis in de zinnetjes. Bedenk wat de uitingen in het hoofd van de peuter kunnen betekenen, en maak dan de opdracht. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Verdelen kaartjes - 10 minuten
Als je goed kijkt naar de betekenis kun je de kaartjes in twee gelijke groepen verdelen. 

Kijk naar de betekenis van de hele zinnetjes, dus niet alleen naar de betekenis van het eerste of het tweede woord! 

Bonus als je ook de Franse en Engelse zinnen kan verdelen!

Slide 14 - Tekstslide

Volgende stap
Bedenk welk woord je tussen de twee woorden van de zinnetjes kunt plaatsen om de betekenis uit te drukken (dus mama … lief en papa … slapen)

Slide 15 - Tekstslide

Waar zijn jullie achter gekomen?

Slide 16 - Tekstslide

Waar zijn jullie achter gekomen?

Slide 17 - Open vraag

Je hebt nu ontdekt dat een tweejarige peuter al twee soorten zinnen kan maken.
Door twee woorden bij elkaar te zetten kan de peuter al twee verschillende betekenissen uitdrukken. Zinnen met een doe-kern en zinnen met een zijn-kern.  
Deze twee betekenissen vormen de basis van alle zinnen
die er bestaan.

Slide 18 - Tekstslide

Maak nu opdracht 2 uit de envelop

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Aan het eind van de les...
  • ... kun je koppelwerkwoorden benoemen in een zin (opfrissen kennis).
  • ... weet je welk deel van de zin door het koppelwerkwoord aan het onderwerp wordt gekoppeld (opfrissen kennis).
  • ... herken je het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak 4.2 > B (huiswerk)

Klaar? Maak 4.2 > A

Slide 23 - Tekstslide